19345 |
dwarsdrijver |
warsdrijver:
wiäschdriever (Q117b Rimburg)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)]
III-1-4
|
20394 |
echtgenoot |
man:
man (Q117b Rimburg)
|
[haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)]
III-2-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
äkkörke (Q117b Rimburg)
|
eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
eelt:
eelt (Q117b Rimburg),
eeltknobbel:
eeltknoebel (Q117b Rimburg),
kwert:
kwäte (Q117b Rimburg),
zwel:
zwiele (Q117b Rimburg)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
wrattel:
vratǝl (Q117b Rimburg)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20505 |
een borrel drinken |
pitsen:
pitsje (Q117b Rimburg)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19855 |
een huis huren |
pachten:
paxtə (Q117b Rimburg)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
een vies gezicht trekken:
ee viez gezich trekke (Q117b Rimburg)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankheid onder de glieder (du.) hebben:
hea hat ing krankheet onger de glidder (Q117b Rimburg)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|