18024 |
fluimen uitspuwen |
uitspijen:
koekke?} oetspeüe (Q117b Rimburg)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flwār (Q117b Rimburg)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18784 |
franje |
franjel:
franjele (Q117b Rimburg),
frānjǝl (Q117b Rimburg)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q117b Rimburg)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (Q117b Rimburg)
|
fuut
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
goa (Q117b Rimburg),
héé gong vlot der weg af
goa (Q117b Rimburg)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (Q117b Rimburg)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21314 |
galgenaas |
schindaas (du.):
sjinnoas (Q117b Rimburg)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
19375 |
gang |
gang:
jank (Q117b Rimburg)
|
gang [SGV (1914)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
jǫs (Q117b Rimburg),
jǭs (Q117b Rimburg)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|