e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beteuterd uit zijn huisje: oet sien huskə (Oirsbeek), van streek: van sjtreek (Oirsbeek) op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] III-1-4
betrappen attraperen (<fr.): attrapeerə (Oirsbeek), attrappeerə (Oirsbeek) een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)] III-3-1
betrekken (lucht) betrekken: betrékkə (Oirsbeek), de lŏĕcht betrekt (Oirsbeek), ⁄t wéér betrekt (Oirsbeek), zich betrekken: zich betrəkkə (Oirsbeek), zware lucht: een zjwaor lŏĕcht (Oirsbeek) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)] III-4-4
betten van een wonde betten: beetə (Oirsbeek) lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)] III-1-2
beugelen beugelen: beugele (Oirsbeek), beugels (Oirsbeek) Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)] III-3-2
beugelring beugel: beugel (Oirsbeek) De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)] III-3-2
beugeltas handtas: handjtesj (Oirsbeek) tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beugelzaag beugelzeeg: bȳgǝlzē̜x (Oirsbeek) Handzaag, bestaande uit een boogvormige, metalen beugel waarin een, meestal grofgetand zaagblad kan worden gespannen. De zaag wordt onder meer gebruikt om brandhout te zagen, palen in te korten, etc. [N 53, 6a; N 75, 116b; N G, 22a; monogr.] II-12
beuk beuk: beuk (Oirsbeek) beuk [SGV (1914)] III-4-3
beukennootje beukennootje: de euu is geen uu en ook geen eu  beukeneuutjes (Oirsbeek) beukennootje [DC 39 (1965)] III-4-3