e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

Gevonden: 3136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bordenrek, schotelrek rekje: rèkske (Nunhem) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borduren borduren: borduren (Nunhem), festonneren (<fr.): = open van te voren uitgeknipte versiering met gauw ?? (niet goed leesbaar op de vragenlijst).  festoneren (Nunhem) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3
boren naar klei boren: bǭrǝ (Nunhem) Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.] II-8
borrel drupje: dröpke (Nunhem) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) borrelen: borrelen (Nunhem) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] III-4-4
borrelglaasje borrelglaasje: borrelglaske (Nunhem) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borstelig haar varkenshaar: verkeshaor (Nunhem) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borstkas borst: borst (Nunhem) Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)] III-1-1
borstnet borstnet: bǫrstnęt (Nunhem) Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b] I-10
borstrok borstrok: borstrok (Nunhem), kamizool (<fr.): kammezaol (Nunhem) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3