e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

Gevonden: 3136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstrok (voor mannen) borstrok: mansluujborstrok (Nunhem) borstrok voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) borstrok: vroulieborstrok (Nunhem), lijfje: liefke (Nunhem) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
borstspeld doekspengel: dooksjpengel (Nunhem) speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3
borsttuig borstgescheer: bǫrst˲gǝšēr (Nunhem), borstgetuig: bǫrst˲gǝtȳx (Nunhem) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstvliesontsteking fleuris: flêûris (Nunhem) Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)] III-1-2
borstzak(je) borstzak: borstzak (Nunhem) pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)] III-1-3
bosbessenvlaai marbartelenvlaai: marbarteleflaaj (Nunhem) Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
bot eggen slepen: [slepen] (Nunhem) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
boter botter: botǝr (Nunhem) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham boterham: botteram (Nunhem) Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] III-2-3