19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
inbeelle, zich (Q099p Meerssen)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
24047 |
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor |
naar de pastoor gaan:
nao de pestoir goon (Q099p Meerssen)
|
Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20496 |
zich verslikken |
zich verslikken:
zich versjlikke (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q099p Meerssen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
33029 |
zichter |
zichter:
zextǝr (Q099p Meerssen)
|
Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q099p Meerssen)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
24089 |
ziekenzuster |
krankenzuster:
un krankezuster (Q099p Meerssen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
krankte:
krenkde (Q099p Meerssen)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
de zieël (Q099p Meerssen),
zêêîl (Q099p Meerssen)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] || ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
zielenheil:
t zieëlleheil (Q099p Meerssen)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|