e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

Gevonden: 3341
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zonden zonden: zung (Meerssen) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zool van een schoen zool: zaol (Meerssen) zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoom zoom: zǫwm (Meerssen) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoon jong: jong (Meerssen, ... ), jông (Meerssen, ... ), kind: kind (Meerssen), mannetje: cf. WNT s.v. "menneke"; cf. VD s.v. "manneke  klein menneke (Meerssen), zoon: zoon (Meerssen, ... ) (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; de zoon van de smid is timmerman; volw. [DC 12a (1943)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
zout zout: zauwt (Meerssen, ... ), zöut (Meerssen) zout [DC 03 (1934)] III-2-3
zuchten zuchten: zuchte (Meerssen) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuiken: zoeke (Meerssen, ... ), zōēke (Meerssen) limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zuinig zuinig: zunig (Meerssen) zuinig [SGV (1914)] III-3-1
zure oprisping zooi: zwā branne (Meerssen), zuur: t zōēr (Meerssen) Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2
zuster zuster: un zuster (Meerssen), zuster (Meerssen, ... ), kinger  zuster (Meerssen, ... ) Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2, III-3-3