e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kwikstaart akkermannetje: akkermènke (Heythuysen), kaatje: keeken (Heythuysen), kwikstaart: kwiksjtert (Heythuysen) kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] || witte kwikstaart III-4-1
witte narcis paasbloem: WLD  Paosbloom (Heythuysen) Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)] III-4-3
witte vloed knoeien: (de koe) knoǝtj (Heythuysen), niet zuiver zijn: (de koe is) nēt zȳvǝr (Heythuysen) Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99] I-11
witte waterlelie waterlelie: -  waterlelie (Heythuysen, ... ) witte waterlelie [DC 17 (1949)], [N 37 (1971)] III-4-3
witte, buitenlandse bloem buitenlandse patent: būtǝlantjsǝ patɛnt (Heythuysen) De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16] II-1
wittebrood mik: mik (Heythuysen) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
woelen woelen: woelen (Heythuysen) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)] III-1-2
woensdagx goensdag: goonsdig (Heythuysen), (oud).  goo:nzig (Heythuysen), woensdag: woo:nsdig (Heythuysen), woonsdig (Heythuysen) dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] III-4-4
wolkenbank windstrepen: (nw.)  winjtsjtreepə (Heythuysen) lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)] III-4-4
wonen wonen: wonen (Heythuysen) een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] III-4-1