e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterkoninkje winterkoninkje: winterköninkske (Heythuysen), wintjerkeuninkske (Heythuysen), wintjerköningske (Heythuysen) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] III-4-1
winterverblijf schaap(s)stal: šǭpstal (Heythuysen), schaapsruif: šǭpsrø̜i̯f (Heythuysen) [N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
winterwortelen moren: mǭrǝ (Heythuysen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wispelturig veranderlijk als het weer: veranderlijk als ⁄t weer (Heythuysen), windbaar: windjbaar (Heythuysen) nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] III-1-4
wisselvallig weer het (weer) staat niet vast: ət wéér sjtijt neet vast (Heythuysen), t weer staat te luimen]: ’t Weer is veur ève vēūl (Heythuysen) niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit zand, stooizand zand: zandj (Heythuysen) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1
witte aalbes witte miemeren: witte miemere (Heythuysen), witte miemerten: witte mimerte (Heythuysen) [DC 13 (1945)] I-7
witte abeel belenboom: bèleboum (Heythuysen) De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)] III-4-3
witte kaas, wrongel fluitekaas: fluitekiës (Heythuysen), fluitəkîês (Heythuysen), hangop: hangop (Heythuysen) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] III-2-3
witte kool kappes: kappes (Heythuysen), kappesmoes: kappesmoos (Heythuysen, ... ), kool: kueul (Heythuysen), wit moes: wit moos (Heythuysen), zuurmoes: zoormoos (Heythuysen) witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)] I-7, III-2-3