21485 |
werk (zn) |
werk:
werrek (Q106p Bemelen)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
waerdigsekléjer (Q106p Bemelen)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-3-1
|
26297 |
wervel |
wervel:
vęlgǝr (Q106p Bemelen),
welvǝr (Q106p Bemelen)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
34574 |
wiel |
rad:
rāt (Q106p Bemelen)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
33461 |
wigvormig sluithout |
pin:
pen (Q106p Bemelen)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
cape (eng.):
keep (Q106p Bemelen)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
-
weije (Q106p Bemelen)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
plimp:
plùmp (Q106p Bemelen)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winter kléjer (Q106p Bemelen)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kaboetsche (Q106p Bemelen),
wit moes:
wiet moos (Q106p Bemelen)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|