e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bemelen

Overzicht

Gevonden: 370
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sik sik: sik (Bemelen) sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] III-1-1
slaan houwen: how dich om dien oeare (Bemelen), slaan: sjlaon (Bemelen), sjlaon dich om dien oeare (Bemelen) ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
sleutelbloem kerkensleutel: dialectische uitspraak eu moeilijk weer te geven  kerkesleutel (Bemelen), primula: primula (Bemelen) sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
slipjas slipjas: slipjas (Bemelen) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitklep klep: klaep (Bemelen) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitpin onder aan een poortvleugel schoude: šau̯ (Bemelen) Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c] I-6
sluitstang boven aan een poortvleugel schoude: šau̯ (Bemelen) Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b] I-6
sneeuwen sneeuwen: sjnieë (Bemelen) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sjnieë (Bemelen) sneeuw [DC 03 (1934)] III-4-4
snor snor: šnòr (Bemelen) snor (knevel) [DC 01 (1931)] III-1-1