19100 |
moeite |
moeite:
meute (Q106p Bemelen)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
33700 |
moeras |
moer:
mojǝr (Q106p Bemelen)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33556 |
moestuinx |
koolhof:
kuləf (Q106p Bemelen),
moostem:
mōstəm (Q106p Bemelen)
|
[DC 03 (1934)] [N P (1966)]
I-7
|
17758 |
mond |
mond:
mónd (Q106p Bemelen)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q106p Bemelen)
|
mot [DC 24 (1953)]
III-4-2
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
pofbloes:
poefblouse (Q106p Bemelen)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30205 |
muurplaat |
muurplank:
mūrplaŋk (Q106p Bemelen)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
28708 |
naaien |
naaien:
niǝ (Q106p Bemelen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
heiversj gaon (Q106p Bemelen)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (Q106p Bemelen)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|