e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bemelen

Overzicht

Gevonden: 370
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kledij, kleren kleren: kléjer (Bemelen), (t kleid)  kleijer (Bemelen), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: kléjer (Bemelen) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
klepbroek klepbroek: klaepbrook (Bemelen) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
kneden kneden: knē̜i̯ǝ (Bemelen) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knie knie: knìj (Bemelen) knie [DC 01 (1931)] III-1-1
knieholte hees: hiəs (Bemelen) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knikkerkuiltje pot: enne pot (Bemelen) Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] III-3-2
koe koe: kø̄i̯ (Bemelen) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koken (intr.) koken: kòke (Bemelen) koken [DC 03 (1934)] III-2-3
korte broek korte broek: korte brook (Bemelen) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] III-1-3
korte overjas joppe (du.): joep (Bemelen) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3