e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterkoninkje toebeugje: beugje is nestje, w. bouwt een, op en kleine opening na, volkomen dicht nestje  toebeugje (Meerlo), winterkoninkje: winterköningske (Meerlo) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoninkje III-4-1
winterverblijf schaapskooi: sxǭpskø̜i̯ (Meerlo) [N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
winterwortelen wortelen: wortǝlǝ (Meerlo) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip schokkel: Ook: dik gezellig vrouwspersoon.  schókkel (Meerlo), wip: wip (Meerlo), wipper: wipper (Meerlo) Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || Wip. III-3-2
wippen foeperen: foepere (Meerlo), wippen: wippe (Meerlo), wipperen: wippere (Meerlo) Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || Wippen, op en neer gaan met korte schokjes. || Wippen. III-3-2
wis wis: wes (Meerlo) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wispelturig veranderlijk van zin: veranderlik van zin (Meerlo) wispelturig [SGV (1914)] III-1-4
wisselen wisselen: wissele (Meerlo) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselvallig weer duister (weer): duuster wèr (Meerlo), wisselvallig (weer): ⁄t is wisselvellig wèr (Meerlo, ... ) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit zand, stooizand wit zand: wit zānd (Meerlo) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1