e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4069
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zomerkleren zomerkleren: zaomerklééjer (Mechelen), zôômerklèjer (Mechelen) zomerkleren [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse kleren goede kleren: gôô klèjer (Mechelen), zondagse kleren: zoondaagse klèjer (Mechelen), zondagskleren: zondesklééjer (Mechelen) zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse schort zondagsscholk: zoendesscholk (Mechelen), zondagsschortel: zoondags sjöttel (Mechelen) schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)] III-1-3
zondagsziekte zondagskrank: zōndāxskrāŋk (Mechelen) Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.] I-9
zonde zonde: zung (Mechelen) zonde [SGV (1914)] III-3-3
zonden zonden: zung (Mechelen) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zonder voor spitten plat omgraven: plat˱ ømgrāvǝ (Mechelen) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zool zool: zǭl (Mechelen) Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] I-9
zool van een schoen lap: lap (Mechelen), zool: zaol (Mechelen) zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoolbeslag klompenlap: klōmpǝlap (Mechelen) Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12