e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q259p plaats=Lontzen

Overzicht

Gevonden: 795
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molenaar molenaar: mø̜lǝndǝr (Lontzen) [N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld] II-3
molshoop in het grasland moutheuvel: moǝthø̜vǝl (Lontzen  [(betekent ook 'mol')]  ) Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.] I-3
mompelen slechte laune (du.) hebben: slähte laune han (Lontzen) Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
mond mond: jruuete mond (Lontzen), mo.nt (Lontzen) een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND] III-1-1
mondvol mondvol: ne moffel afbiete (Lontzen) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
mosterd mosterd: mossterd (Lontzen) mosterd [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: ook in ZND 31, 038  mot (Lontzen) mot [ZND 01 (1922)] III-4-2
motor moter: mo.tər (Lontzen) motor [RND] III-3-1
mouw mouw: moow, e möjke (Lontzen), twej moowe (Lontzen) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3
muts: algemeen kap: kap (Lontzen), muts: møtš (Lontzen) pet, muts, klak [RND] III-1-3