e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289h plaats=Boshoven

Overzicht

Gevonden: 811
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tepel, tet tepel: tēpǝl (Boshoven), tē̜pǝl (Boshoven) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
theezeefje zijertje: zei̯ərkə (Boshoven, ... ) zeefje III-2-1
thuis aan huis: ān hū.s (Boshoven), thuis: tū.s (Boshoven) thuis III-2-1
tieretein tieretein: tērtɛj (Boshoven) Geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag (Van Dale, pag. 2912). [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 97; MW; monogr.] II-7
timmeren timmeren: tømǝrǝ (Boshoven) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
tochtig redig: ręi̯ex (Boshoven), rits: rets (Boshoven), tochtig: tø̜xtex (Boshoven) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11, I-12
toilet boutkeet: boͅu̯tkīt (Boshoven), huisje: hy(3)̄skə (Boshoven), ty(3)̄skə (Boshoven), schijthuis: sxī.thū.s (Boshoven) toilet, w.c. || w.c., toilet III-2-1
toogpin toogpen: tōxpɛn (Boshoven) De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.] II-12
touwslager zeeldraaier: zē̜ldrɛjǝr (Boshoven) Persoon die op ambachtelijke wijze touwen maakt. [N 48, 1; monogr.] II-7
traproede roede voor de traploper: rū.i̯ vøͅr də trapløͅi̯pər (Boshoven) traploperroede III-2-1