id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21717 | accijns | accijns (<lat.): akseins (Urmond) | de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1 |
19021 | achterdocht | wantrouwen: wantroewən (Urmond) | een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
32962 | achtergebleven hooi harken | reken: rɛ̄kǝ (Urmond) | Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3 |
33984 | achterhaam | achterhaam: axtǝrhām (Urmond) | Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10 |
33789 | achterhand van het paard | achterhand: axtǝrhęnjt (Urmond) | Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9 |
17572 | achterhoofd | achterkop: achterkop (Urmond) | achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1 |
33802 | achterknie | hak: hak (Urmond), hazesprong: hāzǝsprøŋk (Urmond), spronggewricht: sprǫŋgǝvrex (Urmond), vars: vē̜š (Urmond) | Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9 |
17651 | achterste | achtelste: ĕchelste (Urmond), achterwerk: achterwerk (Urmond), kont: kont (Urmond), vot: vot (Urmond) | [N 10c (1961)]achterste [SGV (1914)] III-1-1 |
19445 | achteruit | terug: trȳk (Urmond) | Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10 |
17951 | achteruitgaan | wijken: wiekən (Urmond) | Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2 |