27312 |
afdalen |
afgaan:
āfjoǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
invaren:
evāra (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
naar gen aard in:
noǝ ǝn ę̄ǝt en (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
onderaardig gaan:
oŋǝrę̄ǝdiš joǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma, Maurits])
|
Zich per lift naar het ondergrondse gedeelte van de mijn begeven. [N 95, 82; monogr.; Vwo 33; Vwo 41]
II-5
|
30390 |
afdeklat |
afdeklatje:
āf˱dęklɛtsjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Latje dat als afdekking op de trapboom tegen de muur wordt gespijkerd. [N 55, 102]
II-9
|
30393 |
afdektrede |
schutzbredje:
šuts˱brɛtšǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Plankje dat de bovenzijde van de trede geheel of gedeeltelijk bedekt en voorkomt dat tijdens het aftimmeren van de vertrekken de treden door het bouwvakpersoneel worden beschadigd. [N 55, 105]
II-9
|
27728 |
afdeling |
abteilung:
aptajluŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III]),
revier:
ręviǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia])
|
Het ondergronds gebied van een steenkolenmijn is ingedeeld in afdelingen. Aan het hoofd van zo''n afdeling staat een afdelingsingenieur. Deze afdelingsingenieur voert het bevel over verscheidene andere ingenieurs en geeft zijn bevelen aan het werkvolk langs zijn afdelingsopzichter om (Vanwonterghem pag. 43). [N 95, 908; Vwo 36; Vwo 285; monogr.]
II-5
|
27227 |
afdelingsopzichter |
revierstijger:
ręvīršt˙ījǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
stijger:
štījǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Opzichter van de dagdienst. De afdelingsopzichter is de verantwoordelijke man voor een afdeling. Volgens Vanwonterghem (pag. 43) krijgt hij zijn bevelen van de ingenieur en geeft ze verder aan de chef-porions. Defoin (pag. 191) daarentegen noemt de afdelingsopzichter synoniem met chef-porion. De woordtypen "dagstijger" en "middagstijger" zijn volgens Van der Maar ontstaan uit het feit dat de afdelingsopzichters overdag dienst deden. De nachtdienst stond veelal onder toezicht van een meesterhouwer. [N 95, 909; monogr.; Vwo 37]
II-5
|
21448 |
afdingen |
afbieden:
aaf-bie-ë (Q121c Bleijerheide)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29049 |
afdunnen |
uitpluizen:
ūtplȳzǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a]
II-7
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgelammelde zeug:
āfjǝlamǝldǝ [zeug] (Q121c Bleijerheide)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
31719 |
afgezaagd kantstuk |
zoom:
zōm (Q121c Bleijerheide)
|
Het in de lengterichting afgezaagde, aan één zijde nog met schors bedekte zijdeel van een plank. Zie ook de lemmata ɛschaaldeelɛ en ɛwankantɛ.' [N 53, 29c; monogr.]
II-12
|
29035 |
afglanzen |
afglanzen:
āfjlanzǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a]
II-7
|