e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekhuizen

Overzicht

Gevonden: 1136

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bier bier: béér (Broekhuizen) bier [RND] III-2-3
bierpap bierpap: Syst. WBD  beerpap (Broekhuizen) Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)] III-2-3
bietenmolen mangelmolen: maŋǝlmø̄lǝ (Broekhuizen) Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d] I-5
bijeenploegen opbouwen: op˱[bouwen] (Broekhuizen) Bijeenploegen is de manier van ploegen (met een niet-wentelbare ploeg), waarbij de voren van twee kanten naar het midden van de akker worden omgekeerd. Men begint in het midden van de akker, waar men twee voren tegen elkaar ploegt. Vervolgens ploegt men de 3e voor tegen de Ie aan, de 4e tegen de 2e, de 5e tegen de 3e, enz. Na iedere voor gaat men, terwijl men de ploeg laat slepen, over de keerstrook naar de andere helft van de akker, om daar de volgende voor te ploegen. Die sleepweg wordt langer, naarmate het ploegwerk vordert. Laaggelegen en natte akkers werden in het midden gewoonlijk wat hoger aangeploegd. Termen met rug lijken daarop te wijzen. Wat de typen in de middel beginnen, in de middel aanschieten, in de midland aanschieten e.d. betreft, die de bedoelde ploegwijze benoemen naar of ook bruikbaar zijn voor het ploegen van de eerste voren daarbij, zie men ook het lemma De Eerste Voor Ploegen, onder B. [N 11, 49; N 11A, 119a; JG 1a + 1b + 1c; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
bijenhal bijenhut: bējǝnhøt (Broekhuizen) Gebouw waarin korven of kasten geplaatst worden als beschutting tegen regen en wind. In de loop van de tijden zijn er verschillende vormen geweest van een bijenstand of bijenhal. De vorm hing af van het al of niet voorhanden zijn van een natuurlijke beschutting en het materiaal dat de natuur in de omgeving ter beschikking stelde. Gewoonlijk is de bijenstand een rechthoekig bouwsel met een open zijde die meestal in zuidoostelijke richting is geplaatst. Verder zijn er een achterwand, zijwanden, een bodemplank en dak plus afdak. Beschutting en zonlicht zijn belangrijk voor een bijenstand. Voor korven en kasten met achterbehandeling heeft de stal of stand de nodige voordelen. Voor de moderne kasten met bovenbehandeling is een stal niet meer nodig. Deze kasten worden vrij opgesteld. [N 63, 11a; N 63, 2a; N 63, 2; JG 1b + 2c; JG 2b-5; L 1a-m; S 3; R 3, 41; Ge 37, 150; A 9, 5; monogr.] II-6
bijenhouder, imker bijenmannetje: bējǝmɛnǝkǝ (Broekhuizen) Een bijenhouder is iemand die bijen houdt om den brode of als hobby. Bijen produceren honing en was. Eertijds waren dit zeer geliefde en noodzakelijke produkten. Momenteel zijn er in Nederland praktisch geen beroepsimkers meer en is bijen houden voornamelijk een hobby geworden. Belangrijk is de inzet van bijen voor bestuivingsdiensten in land- en tuinbouw. Grote zaadteeltbedrijven kennen het beroep van bedrijfsimker. [N 63, 1a; N 63, 1c; S 3; L 1a-m; JG 1a; JG 2b-5, 7; R 3, 43; Ge 37, 149; A 9, 7; monogr.] II-6
bijenkap kogel: kōgǝl (Broekhuizen) Volkomen afsluitend hoofddeksel ter bescherming tegen bijensteken. Wanneer de imker de bijen op een of andere manier moet behandelen, zal hij vooral het hoofd moeten beschermen tegen steken. Hiervoor gebruikt hij voornamelijk twee soorten hoofdbedekking: de kap en de sluier. Beide reiken ze tot op de schouder. De kap is geheel van metaalgaas, terwijl de sluier van, vooral zwarte, tule is gemaakt en van een hoed afhangt. Een vizier van draadgaas of paardehaar moet zicht geven op de bijen. Op grond van de grote overeenkomst in woordtypen bij de antwoorden op de verschillende vragen naar een soort bijenkap of sluier zijn de antwoorden in één lemma Bijenkap samengevoegd. [N 63, 74a; N 63, 74b; N 63, 74c; N 63, 74d; N 63, 74e; S 3; L 1a-m; L 16, 7; JG 1b; JG 2b-5, 5; R 3, 44; R 3, 42; R 3, 43; Ge 37, 151, monogr.] II-6
bijgooier garvenaanschieter: gɛrǝvǝnǭsxētǝr (Broekhuizen) De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.] I-4
bikkelen hilten: heelten (Broekhuizen), het spel werd bij voorkeur op de hardstenen stoepen. De heelten moesten op verschillende manieren opgeraapt worden, achtereenvolgens: gewoon, klatsenbats (eerst met de muis van de hand de vloer raken), ieverhand (allemaal tegelijk), kies (de tegenpartij mag zeggen zelke heelt het eerst opgeraapt moet worden), lèùk (holle kant boven), pèùk (bolle kant boven), stender (gladde staande kant boven), boterwiek (slangetje boven), hartemboets (eerst tegen het hart slaan met de heelt in de hand).  heelten (Broekhuizen), word thans niet meer gespeeld  hilten (Broekhuizen) bikkelen [VC 10] || Heette het vroeger anders? [N R (1968)] || Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] III-3-2
bikkelterm hart-en-borst: wijze van oprapen van de heelten, waarbij men eerst met de heelt in de hand de borst moest aantikken  hartemboets (Broekhuizen), kies: wijze van oprapen van de heelten, waarbij de tegenspeler mag aanduiden welke heelt het eerst opgeraapt moet worden  kīs (Broekhuizen), klats-en-bats: wijze van oprapen van de heelten, waarbij de muis van de hand eerst de vloer moest geraakt hebben  klatsembats (Broekhuizen), overhand: wijze van oprapen van de heelten, waarbij alle heelten tegelijk opgeraapt moeten worden  īvərhand (Broekhuizen), staander: de gladde, staande kant van de heelt  stēndər (Broekhuizen) Kent u nog andere termen uit het spel? Wat betekenen ze? [N R (1968)] III-3-2