e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekhuizen

Overzicht

Gevonden: 1136

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baantje glijden op het ijs slibberen: slibbere (Broekhuizen, ... ) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] III-3-2
baard kaf: káf (Broekhuizen), vlimmen: vlemǝ (Broekhuizen) De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4
bakken bakken: bàkkə (Broekhuizen) bakken [RND] III-2-3
baktrog trog: troax (Broekhuizen) De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)] II-1
bal gehakt frikadel: Syst. WBD  frikkedel (Broekhuizen) Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] III-2-3
balkenbrij brij: breei (Broekhuizen), kruipuit: Syst. WBD  kerbōēt (Broekhuizen) balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
bangerik schijthuis: en schiethuus (Broekhuizen), schiethuus (Broekhuizen), schijtkeutel: enne schietkeutel (Broekhuizen), schijtkont: en schietkôônt (Broekhuizen), schouwerik: enne schôôwerik (Broekhuizen), schŏŏwerik (Broekhuizen) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] III-1-4
barrevoets op naakse voeten: up naksə vø:t (Broekhuizen) blootvoets [RND] III-1-3
bascule bascule: baskuul (Broekhuizen) Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1
bed bed: be̝ͅt (Broekhuizen) bed [RND] III-2-1