e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P118p plaats=Kozen

Overzicht

Gevonden: 1014
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorwiel van de driewielige kar klein rad: klai̯ rǫi̯t (Kozen) Klein wendbaar wieltje vooraan aan de kar. [N G, 67a; A 27, 22b; Lu 5, 22b] I-13
vork ket: keͅt (Kozen), verket: foͅrkeͅt (Kozen), fərkeͅt (Kozen), vərkeͅt (Kozen) vork (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] III-2-1
vos, vospaard voes: vuš (Kozen) Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9
vroedvrouw wijsvrouw: wijsvrouw (Kozen) vroedvrouw [ZND 08 (1925)] III-2-2
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vi̯āzǝ[kalf] (Kozen) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is eersteling: i̯ǫsǝleŋ (Kozen) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijk schaap in het algemeen ooi: ou̯.i̯ǝ (Kozen), ōi̯ (Kozen), ooitje: ōkǝ (Kozen) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zeug: zeug (Kozen), zog: zox (Kozen), zoog: zōx (Kozen), zōǝx (Kozen) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif duivin: dø͂ͅw`ven (Kozen) Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
vrouwelijke eend eend: jēę.n (Kozen) [L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.] I-12