e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanhoudend regenen aan de gang blijven: ’t blieft ane gang (Maasbracht), Nb. Geen werkwoord, wel het bovenvermelde.  ’t blief aan de géng (Tegelen), aan een stuk regenen: aan ein stūk raegene (Hout-Blerick), het règensj aan èè stèk (Bree), regen(en) aan een stuk (Maaseik), ut rèngelt aon ee stök (Wolder/Oud-Vroenhoven), aan het knoeien blijven: aan ’t knoaje (Thorn), ’t blieft aan ’t knoeie (Bergen), aan het regenen blijven: ’t blief aan ’t raegene (Reuver), aan het zouwen blijven: ’t blieft aan ’t zôwe (Bergen), aaneenaan regenen: a͂nīna͂n régələ (Lummen), aaneenhoudend, voortdurend, immer (regenen)  anēͅna reͅnə (Teuven), aanhoudachtig regenen: oanhagelig rengere  oͅnhāxətəx reͅŋərə (Diepenbeek), aanhouden: aanhaoete (Obbicht), oͅwən hàgə (Kermt), aanhoudend knoeien: aanhatendj knòòje (Posterholt), aanhoudend motregenen: aanhauwe motraengene (Oirsbeek), aanhoudend regenen: aanhaajend réégene (Roermond), aanhauwend raegene (Houthem), aanhauwend règenen (Overpelt), aanhohend règene (Jabeek), aonhauwend regenen (Maastricht), aonhouwend (Maastricht), oͅanhàwənd reͅgənən (Hamont), ànhàwənt reͅgənə (Kaulille), ɛt regent aanhoudend. (Zolder), aanhawent règenen  onhāwənt rēͅxənən (Neerpelt), Nb. : = lang; rekken v.d klinker - tweeklank.  aanhaojend rè:gene (Beegden), aanhoudende regen: aanhaajende rèènger (Boukoul, ... ), aanhaldende régen (Velden), Nb. De "e"van rengel = franse père.  aanhoajende rengel (Leuken), aanhouder: ⁄t is einen aanhauter (Obbicht), aanindeweg regenen: aaneneweg regenen  anīnəwēex rēgələ (Lummen), altijd regenen: altēͅt reͅŋələ (Riksingen), altijdaan regenen: altedoan reigelen  àlteͅton reͅigələ (Herk-de-Stad), avondregen: aovendjrengel (Weert), avondregen zonder eind: avond regen zonger eind (Holtum), avondsregen: aovendsraegen (Sevenum), den ennen "aovesraenge (Tegelen), (zal waarschijnlijk de hele nacht duren).  ’nen oavesrèènger (Boukoul, ... ), Als t zich tot s avonds er aan houdt.  ’t is ennen aovesraegen (Venlo), dit zegt men als hij begint.  ’t wordt ene aovesrège (Roermond), blijven doorregenen: ’t blieft ma durraegene! (Oirlo), blijven knoeien: (h)ad bleif knûjə (Maaseik), ’t blieftj aan ’t knoaje (Horn), ⁄t bliet aan ⁄t knaoje (Urmond), ⁄t blif knooie (Sittard), ⁄t blif knōōien (Schimmert), blijven regenen: blieve raengener (Oirsbeek), hət blift rēͅngələn (Lanklaar), əd blɛif rēͅgənə (Maastricht), ’t blief rééngere (Herkenbosch), ’t blieft raegene (Neer, ... ), ’t blif rèngere (Grevenbicht/Papenhoven), ⁄t bleͅft rēͅgələ (Halen), ⁄t bliet räene (Bleijerheide), ⁄t bliet réne (Mechelen), blijven zeveren: ⁄t blieft zeevere (Margraten), blijven zouwelen: het blief zauwelen (Stein), het blieft sauwelen (Brunssum), blokjes regenen: bloskes regenen.  bloͅskəs règənə (Leopoldsburg), bratselen: bradselen (Eksel), bràtsələ (Opglabbeek), bratsele  bràtsələ (Peer), de ganse dag op regenen: gansen daag opraen’gerd (Vlodrop), doorregenen: doorréégene (Blerick), durch rēēëgene (Hoensbroek), doorregelen  doͅurēͅgələ (Niel-bij-St.-Truiden), dretsen: dràtsə (Beringen), gedurigaan regenen: (het regent) gedurig aan  ət rēgəlt gədyrəx àuən (Velm), gieten: gitə (Beringen), giete  gītə (Hoeselt), het doet niet anders als regenen: het doet niets anders dan regenen  tøͅy neͅ ānəs às rēgələ (Borlo), het houdt zich door: ⁄t hält zich dru (Schaesberg), het houdt zich het regenen: correct overgenomen.  ⁄t hult zich ⁄t rèène (Waubach), het is voor de hele dag: teͅs vør dən helə dàx (Paal), het regent dat het zeikt: ’t reingelt detj zeikjt (Ospel), ⁄t raegent dat ⁄t zaekt (Welten), het regent de ganse tijd: ⁄t rene der ganse tied (Schaesberg), het regent maar een keer: t regent me eine kier  trēͅgətmeͅ eͅinəkīr (Smeermaas), het regent vandaag maar een keer: #NAME?  ⁄t regent vandaag maar ene keer (Romershoven), het weer is frank: tweər es fràŋk (Wellen), hondweer zijn: hondsweer zijn (Kwaadmechelen), indedaags regenen: #NAME?  dat wēēët inne daags rēēëge (Hoensbroek), knoeien: knaaje (Dieteren), knoaje (Guttecoven), knoajen (Roosteren), knoeie (Gronsveld, ... ), knoeje (Eijsden, ... ), knoeäje (Echt/Gebroek), knoije (Ulestraten), knojen (Stevensweert), knojje (Gronsveld), knojə (Boorsem, ... ), knooie (Sittard, ... ), knooien (Urmond), knooje (Maasniel, ... ), knoojen (Roermond), knouje (Grathem), knōēje (Mheer, ... ), knōiə (Rosmeer), knōō-je (Schimmert), knōōje (Weert), knŏŏje (Nunhem), knuje (Bree), knujə (Venray, ... ), knūjə (Bree), knūəjə (Rekem), knwoaje (Spaubeek), knyjə (Bree), knòjje (Meijel), knôêje (Buchten, ... ), knôôjen (Lutterade), ’t helje zich aan ’t knoje (Herten (bij Roermond)), ’t knoeeitj (Ell), ’t knooitj (Montfort), ⁄t knooit (Sittard), knoeie  knujə (Neerharen), knūjə (Lanklaar), knoeien  knijjə (Opglabbeek), knwoͅjə (Mechelen-aan-de-Maas), knoeien.  knouə (Kinrooi), knoeje  knujə (Stokkem), knooie  knōjə (Peer), knowje  knoͅujə (Mechelen-aan-de-Maas), knôêje  knujə (Ophoven), Nb. de a is lang.  knāwje (Susteren), Nb. voor de regen vluchten, een droge plaats opzoeken = sjoele.  knôôje (Klimmen), knoeierig weer: knoeierig weer (Maastricht), knoeiweer: knooijwèr (Stevensweert), knooj wair (Maasniel), knoetsen: knoetsje (Hoensbroek), knóétsje (Nieuwenhagen), kwakelen: kwaakele (Panningen), kwakelen (Heythuysen), mist: mis (Nuth/Aalbeek), niffelen: nuffələ (Sint-Truiden), oude wijven regenen: oude wijven regenen.  əu wivə rɛgəndn (Achel), pijpenstelen regenen: ut raegent piepestele (Blerick), pratsen: pratsje (Hoensbroek), rauwen: rauwe (Middelaar), regenen: renchen (Nieuwenhagen), reëne (Kerkrade, ... ), réégenen (Milsbeek, ... ), ⁄t rènt (Kerkrade, ... ), regenweer: reagenwaer (Blerick), rotweer: rotweer (Kwaadmechelen), sauzen: sauze (Puth), smiezelen: sjmiezele (Vrusschemig), smodderen: smodərə (Borgloon), smoͅdərə (Hasselt, ... ), smodderen  smoͅdərə (Borgloon, ... ), smukkelweer: smukkelweer.  smykəlwēr (Beringen), stendige regen: Nb. hard regenen = t reeënt dat t zikt.  sjtendige reeën (Eygelshoven), veiten: correct overgenomen.  veͅjtə (Hasselt), voets regenen: correct overgenomen.  vuts rēgənə (Linkhout), vuil nuttig weer: een vuil nuttig weer.  ən vøͅl nøtex wēr (Beverlo), weet niet van ophouden: wet neet van ophûûre (Klimmen), wolkbreuk: eine wolkbreuk (Tegelen), zeiken: zeike (Echt/Gebroek, ... ), ’t zeikt (Meijel), zijken.  zɛikən (Achel), zeveren: zeivere (Melick, ... ), zevere (Vrusschemig), zeͅivərə (Wellen), zivəeə (Spalbeek), zich aan de gang houden: ’t hèlt zich aanne gang (Boukoul, ... ), ⁄t hilt zich aan de gang (Klimmen), ⁄t hält zich aan de geng (Valkenburg), zich aan houden: ’t hält zig aan ’t zauwele (Tegelen), zich eraan houden: ’t hilt zich draan (Venlo), ⁄t hilt zich draa (Bleijerheide), ⁄t hiltj zich draan (Limbricht), zouwelen: šuwlə (Rotem), zawwele (Ulestraten), zouwen: saawe (Milsbeek, ... ) voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4