22357 |
een priktol bovenhands uitwerpen |
boren:
baore (Q196p Mheer),
capriooldop:
kapruuldop (L267p Maasbree),
een tik geven:
tjiek geven (Q001p Zonhoven),
een tik kappen:
Z. ook o. *koningkappen en *pong.
`n tië.k kappe (hoo(ë)n) (Q001p Zonhoven),
hakken:
hakke (Q111p Klimmen),
ringk hakke, waarbij de tol niet buiten de ring mag komen
hakke (Q034p Merkelbeek),
Sub hakkevleis, in de uitroep bij het hakke: -, sjenevleis, duvelsvleis! Het hakke is een spel met de dop, waarbij den speler met de peel van zijn dop tracht de dop van zijn tegenstander zo te treffen, dat deze dop in stukken valt. De peel is dan zijn eigendom. De uitroep is een waarschuwing aan de omstaanders, omdat zij gevaar lopen dat hun hakken of schenen getroffen worden bij het werpen en zij dan kans lopen, dat er op hun hakken of schenen wild vlees (= duvelsvleis) ontstaat (Franquinet).
hakke (Q095p Maastricht),
Sub haktol.
mit d`n tōl hakke (L217p Meerlo, ...
L214p Wanssum),
haktollen:
haktolle (L210p Venray),
kampen:
kampe (L317p Bocholt, ...
L316p Kaulille,
L382p Montfort,
Q098p Schimmert,
Q032p Schinnen),
kampen (Q039p Hoensbroek, ...
L298a Kesseleik,
Q015p Stein,
Q001p Zonhoven),
kempe (Q096b Itteren),
kappen:
kappe (P120p Alken, ...
L417p As,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q003p Genk,
P219p Jeuk,
L316p Kaulille,
P047p Loksbergen,
Q078p Wellen,
K361p Zolder),
kappen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel,
L353p Eksel,
K317a Kerkhoven,
K317p Leopoldsburg,
L371p Ophoven),
kappë (Q077p Hoeselt),
kapə (L353p Eksel, ...
Q014p Urmond),
[sic]
kappe (L316p Kaulille),
Bè den dop, goed opgedrêëd bè de peis, kappe op nen andere déë aon t drêën is vuor m te klieve of óut t speel te houge: Met n tol die goed opgedraaid is met n speciale koord, slaan naar n draaiende tol om deze te splijten of uit het veld te slaan (jongensspel: doppe).
kappe (Q074p Kortessem),
Priktol was den dop.
met den dop kappen (Q086p Eigenbilzen),
WNT kappen I, I, B, 4 en C.V. id.
kappe (Q001p Zonhoven),
WNT kappen I, I, B, 4 en CV id. 3 (met op): afgeven op iemand.
kappe (Q002p Hasselt),
Z. ook la.ntkappe.
kappe (K361p Zolder),
klieven:
klievë (Q162p Tongeren),
Met de bedoeling de tol te splijten.
klīē.ve (K361p Zolder),
koetsen:
koetse (L332p Maasniel, ...
L329p Roermond),
maaien:
mejje (L381p Echt/Gebroek),
malen:
maalle (L386p Vlodrop),
opzetten:
opzette (L245b Tienray),
pikeren (<fr.):
pikiëre (Q083p Bilzen),
pitsen:
pitse (L329a Kapel-in-t-Zand),
Kóm get pitse - nae peuze - jao, veur sente, kölse, keersekaere of veur knuip.
pitse (L329p Roermond),
raken:
raakke (L265p Meijel),
splijten:
sjplītə (Q117p Nieuwenhagen),
steken:
priktol = peeldok
sjtikke (Q027p Doenrade),
tollen:
tolle (L318b Tungelroy),
tollen (K357p Paal),
trekken:
treͅkə (L329p Roermond),
uitdoppen:
oetdobbe (L329a Kapel-in-t-Zand),
uitgooien:
ūtgūəjə (L432p Susteren),
uitlopen:
oetloape (Q201p Wijlre)
|
(Gezegd bij het priktolspel) Een *tek kappen (gooien), d.i. met de prik (z. ook ald.) de priktol van een ander geheel of gedeeltelijk klieven. || (Kinderspelen): Een priktol bovenhands uitwerpen. || 2. Bij werpspelen, met tol houwen, inhakken op. || Een harde puntslag van een priktol op een andere die ligt of draait [pramooi, pikadder, pug, peg, punk, piek, piko, keek, mok]. [N 88 (1982)] || een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen] [N 112 (2006)] || Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] || Een spel waarbij de jongens trachtten bij het neergooien van de priktol met de punt de draaiende tol van een ander te raken en hem zo te splijten. || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)] || Hakken. || Kappen: *4. Met zijn tol een andere draaiende tol proberen te splijten. || Kappen: 2. Met zijn tol een andere draaiende tol proberen te splijten. || Manier van tollen, de tol rechtstaand op de grond werpen, snel de koord terug trekken en zodoende de tol doen draaien. || Pitse*: c) term bij het spelen met de tol. || Slaan, hakken.
III-3-2
|