e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een priktol bovenhands uitwerpen boren: baore (Mheer), capriooldop: kapruuldop (Maasbree), een tik geven: tjiek geven (Zonhoven), een tik kappen: Z. ook o. *koningkappen en *pong.  `n tië.k kappe (hoo(ë)n) (Zonhoven), hakken: hakke (Klimmen), ringk hakke, waarbij de tol niet buiten de ring mag komen  hakke (Merkelbeek), Sub hakkevleis, in de uitroep bij het hakke: -, sjenevleis, duvelsvleis! Het hakke is een spel met de dop, waarbij den speler met de peel van zijn dop tracht de dop van zijn tegenstander zo te treffen, dat deze dop in stukken valt. De peel is dan zijn eigendom. De uitroep is een waarschuwing aan de omstaanders, omdat zij gevaar lopen dat hun hakken of schenen getroffen worden bij het werpen en zij dan kans lopen, dat er op hun hakken of schenen wild vlees (= duvelsvleis) ontstaat (Franquinet).  hakke (Maastricht), Sub haktol.  mit d`n tōl hakke (Meerlo, ... ), haktollen: haktolle (Venray), kampen: kampe (Bocholt, ... ), kampen (Hoensbroek, ... ), kempe (Itteren), kappen: kappe (Alken, ... ), kappen (Eksel, ... ), kappë (Hoeselt), kapə (Eksel, ... ), [sic]  kappe (Kaulille), Bè den dop, goed opgedrêëd bè de peis, kappe op nen andere déë aon t drêën is vuor m te klieve of óut t speel te houge: Met n tol die goed opgedraaid is met n speciale koord, slaan naar n draaiende tol om deze te splijten of uit het veld te slaan (jongensspel: doppe).  kappe (Kortessem), Priktol was den dop.  met den dop kappen (Eigenbilzen), WNT kappen I, I, B, 4 en C.V. id.  kappe (Zonhoven), WNT kappen I, I, B, 4 en CV id. 3 (met op): afgeven op iemand.  kappe (Hasselt), Z. ook la.ntkappe.  kappe (Zolder), klieven: klievë (Tongeren), Met de bedoeling de tol te splijten.  klīē.ve (Zolder), koetsen: koetse (Maasniel, ... ), maaien: mejje (Echt/Gebroek), malen: maalle (Vlodrop), opzetten: opzette (Tienray), pikeren (<fr.): pikiëre (Bilzen), pitsen: pitse (Kapel-in-t-Zand), Kóm get pitse - nae peuze - jao, veur sente, kölse, keersekaere of veur knuip.  pitse (Roermond), raken: raakke (Meijel), splijten: sjplītə (Nieuwenhagen), steken: priktol = peeldok  sjtikke (Doenrade), tollen: tolle (Tungelroy), tollen (Paal), trekken: treͅkə (Roermond), uitdoppen: oetdobbe (Kapel-in-t-Zand), uitgooien: ūtgūəjə (Susteren), uitlopen: oetloape (Wijlre) (Gezegd bij het priktolspel) Een *tek kappen (gooien), d.i. met de prik (z. ook ald.) de priktol van een ander geheel of gedeeltelijk klieven. || (Kinderspelen): Een priktol bovenhands uitwerpen. || 2. Bij werpspelen, met tol houwen, inhakken op. || Een harde puntslag van een priktol op een andere die ligt of draait [pramooi, pikadder, pug, peg, punk, piek, piko, keek, mok]. [N 88 (1982)] || een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen] [N 112 (2006)] || Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] || Een spel waarbij de jongens trachtten bij het neergooien van de priktol met de punt de draaiende tol van een ander te raken en hem zo te splijten. || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)] || Hakken. || Kappen: *4. Met zijn tol een andere draaiende tol proberen te splijten. || Kappen: 2. Met zijn tol een andere draaiende tol proberen te splijten. || Manier van tollen, de tol rechtstaand op de grond werpen, snel de koord terug trekken en zodoende de tol doen draaien. || Pitse*: c) term bij het spelen met de tol. || Slaan, hakken. III-3-2