e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gierig beestig: bèjstig (Geleen), bèjstig zeen (Geleen), begeerlijk: begaerlik (Dieteren), begèrlich (Brunssum), begèrlik (Brunssum), begêrlik (Guttecoven, ... ), bogèrlik (Montfort), hebzuchtig  begierlik (Heerlen), Opm. een gierigaard = eine hautvas, eine höb gek.  begêrluk (Einighausen), begerig: begerrig (Sevenum, ... ), begèrig (Well), bijscharrig: bīscha‧reX (Zonhoven), diep: [sic, RK]  dīp (Gelinden), een slaaf van het geld zijn: Opm. toegift.  dèë is inne schlaaf van ’t geld (Heerlen), eng: ing (Maasbree), [sic, RK]  ing (Blitterswijck), erg: erg (Tungelroy), erreg (Wellen, ... ), eͅrX (Bommershoven), eͅrəX (Riksingen), (erg = gierig).  erg (Tungelroy), fel: əs zu fɛl (Mielen-boven-Aalst), geizig (du.): Van Dale (ND): gierig (inhalig, vrekkig), geizig.  geitsig (Gulpen, ... ), gietsich (Kapel-in-t-Zand), gietsig (Eys, ... ), gietzig (Heerlen, ... ), gitseX (Montzen), gitsig (Berg-en-Terblijt), gītsig (Valkenburg), gĭĕt-tsig (Vijlen), gĭĕtsich (Heerlen, ... ), jietsiech (Kerkrade), giepig: [sic, RK]  gipeX (Montzen), gipəX (Eupen), gier: geer (Baarlo, ... ), geër (Maasbree), geër zien (Maasbree), gēēr (Arcen, ... ), gēr (As, ... ), gier (Amby, ... ), gier zin (Reuver), giere (Broeksittard), gierzien (Oirlo), gir (Sint-Huibrechts-Lille), giêr (Horn), gīēr (Heel, ... ), gīr (Bilzen, ... ), gèèr (Meeuwen), Xīr (Maastricht), ((gierigaard is gierebas) een gierigaard wordt wel eens door de kinderen gescholden met; gierebas; mèt de kop in de kas)(.  gier (Stevensweert), (ie, lang).  gīēr (Venlo), Opm. bijv. zôô gier ´s ei verke.  gier (Beegden), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  geeër (Sevenum), gieretig: garrətəch (Epen), gierig: es zoe gierig (Velm), geerig (As, ... ), geirig (Bingelrade), gereX (Mechelen-aan-de-Maas), geøi}rig (Hasselt), gēērich (Maaseik), gēērig (Arcen), gi[ə}reͅX (Zonhoven), gier zeen (Weert), gierich (Kermt, ... ), gierig (Blerick, ... ), gierig leven (Jeuk), gierig zeen (Thorn), gierig zien (Eigenbilzen, ... ), gierig zijn (Leopoldsburg), gierige (Schaesberg), gireX (Hamont), girig (Afferden, ... ), giriX (Gelinden, ... ), girrig (Lottum), girriX (Sint-Truiden), girəg (Loksbergen), girəX (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), gīērich (Susteren), gīērig (Nieuwenhagen, ... ), gīreX (Beringen), gīreͅrX (Bilzen), gīrĭg (Genk), gīrəX (Paal, ... ), gĭĕrig (As), gĭĕrrig (Gennep, ... ), gi‧riX (Voort), gèreX (Sint-Truiden), gîêrich (Epen), g‧eerich (Kelpen), g‧iərex (Eys), hi es su girich (Gelinden), hij is girrig (Tessenderlo), groen: green (As), greun (Heerlen, ... ), greun zin (Kesseleik), (in negatieve zin).  green (As), hol: haol (Geulle, ... ), hi es su hūel (Gelinden), huel (Gelinden), houvast: Van Dale: houvast, 4. in de uitdr. van houvast zijn, niet gaarne geven; vand. (gew.) ook als bn. houvast, gierig.  haafvast (Oostham, ... ), hāvas (Bommershoven), houvastig: Van Dale: houvast, 4. in de uitdr. van houvast zijn, niet gaarne geven; vand. (gew.) ook als bn. houvast, gierig.  hāvastiX (Sint-Truiden), inhalig: enhōͅleX (Hamont), knausig: Van Dale (DN): knauserig, krenterig, gierig.  knauzige (Eys), knoezig (Heerlen), krenterig: kréntərig (Maastricht), kwansetig: kwansetig (Waubach), kwansetig zieë (Waubach), nauw: eͅr naū bī (Opglabbeek), naü (Montzen), nej (Klimmen, ... ), neu (Montzen), nēj zien (Maastricht), nĕj (Heer), ne‧j (Maastricht), nui (Epen, ... ), nuij (Epen, ... ), nuij-zieje (Gulpen), nèj (Doenrade, ... ), né.j (Hulsberg), néj (Gronsveld, ... ), nêîj (Meerssen), nö:w (s-Gravenvoeren), nø͂ͅ.i̯ (Eys, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  nɛ̄j (Heek), nauw en wijs: hēͅ es na en wijēͅs (Koninksem), nauw gesteken: hé is na gestéken (Houthalen), nauwlig: [sic, RK]  nøͅy.ləX (Eupen), op de cent uit zijn: Opm. toegift.  dèë is oet op der cent (Heerlen), op de centen zitten: Opm. toegift.  dèë zit ōp de cente (Heerlen), pezerikachtig: peezerikächtig (Meerlo), pinachtig: pinechtig (Blitterswijck), pinnerig: pinnerig (Bree), pinnig: pinnag (Tienray), pinnich (Meijel), pinnig (Brunssum, ... ), pinnə (Opglabbeek), pinəg (Loksbergen), (in positieve zin).  pinnig (As), scherp: scherp (Eisden, ... ), schĕrp (Heer), sjerp (Doenrade, ... ), sjerəp (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), šcheͅrp (Amby), schraapachtig: sjraapechtig (Neer), schrabberig: sjràbbərich (Heerlen), schraperig: schraperig (Meeuwen), sjraaperig (Neer), šrāpəreX (Maastricht), varkensachtig: verkesechtig (Tungelroy), verkesegtig (Posterholt), verrekesechtig (Weert), vèrkesechtich (Swalmen), (in ongunstige zin).  verkesechtig (Herten (bij Roermond)), varkenserij: ps. stoottoon.  vérkesser‧ie (Maasniel), vrekkig: vrekkig (As, ... ), vreͅkkiX (Sint-Truiden), (in negatieve zin).  vrekkig (As), zeikerig: zeikerig (Sevenum, ... ), zeikərig (Heel) bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] || die is gierig [N 21 (1963)] || een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || gierig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || gierige handelswijze [N 21 (1963)] || Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] || hol, gierig || iemand die gierig is [pekel, kreng, priegel, vrek, nijperd, prengel, pin, priem, pezerik, schraperd, zeikerd] [N 89 (1982)], [N 89 (1982)] || op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)] || overdreven begerig naar geld zodat men op alles wil besparen [pinnig, zeikerig, pinnerig, gierig, gier] [N 89 (1982)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] III-3-1