33109 |
grof dorsen |
aar slaan:
hǭršlǭn (Q004p Gelieren Bret),
ǭ.ršlō̜ (Q117a Waubach),
ǭrslōn (L427p Obbicht),
ǭrslūǝ.n (L372p Maaseik),
afbaarden:
af˱bǫǝdǝ (P214p Montenaken),
af˱bǭdǝ (P179p Aalst, ...
P218p Borlo,
P182p Buvingen,
P115p Duras,
P173p Halmaal,
P219p Jeuk,
P117p Nieuwerkerken,
P172p Wilderen),
āf˱bǭrǝ (Q088p Lanaken),
ǭ.f˱bǭdǝ (Q163p Berg, ...
Q152p Kerniel,
Q162p Tongeren
[(ook op een bok of tegen een ladder)]
),
ǭ.f˱bǭrǝ (Q188p Kanne, ...
Q175p Riemst,
Q172p Vroenhoven,
Q005p Zutendaal),
ǭf˱bǭdǝ (Q177p Millen),
ǭf˱bǭrǝ (Q087p Gellik, ...
Q077p Hoeselt,
Q091p Veldwezelt,
Q084p Waltwilder),
afbuilen:
āfbø̄lǝ (P044p Zelem),
afhouwen:
ā.fǫu̯ǝ (Q096c Neerharen),
āfhǫu̯ǝ (Q018a Moorveld),
afslaan:
āfslōn (L369p Kinrooi
[(op de koppen van de aren)]
),
baard maken:
bǭǝt mǭ.kǝ (P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
baarden:
bā.rdǝ (Q002a Godschei, ...
P054p Spalbeek),
bā.rǝn (L354p Wijchmaal),
bādǝ (P053p Berbroek, ...
Q002p Hasselt,
P055p Kermt,
P057p Kuringen,
P052p Schulen),
bārǝ (P049p Donk),
bǭdǝ (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
P113p Binderveld,
P224p Boekhout,
Q160p Bommershoven,
Q159p Broekom,
P178p Brustem,
P186p Gelinden,
P175p Gingelom,
Q153p Gors-Opleeuw,
P184p Groot-Gelmen,
Q079p Guigoven,
P195p Gutschoven,
P197p Heers,
Q164p Heks,
Q158a Henis,
P188p Hoepertingen,
Q165p Hopmaal,
Q157p Jesseren,
P180p Kerkom,
Q167p Koninksem,
Q074p Kortessem,
P118p Kozen,
Q240p Lauw,
P176a Melveren,
Q182p Nerem,
P177a Ordingen,
Q157a Overrepen,
Q161p Piringen,
Q241p Rutten,
Q168p s-Herenelderen,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
Q181p Sluizen,
P058p Stevoort,
P121p Ulbeek,
P174p Velm,
Q080p Vliermaal,
Q075p Vliermaalroot,
P192p Voort,
P227p Vorsen,
Q078p Wellen,
P118a Wijer,
Q073p Wimmertingen,
Q079a Wintershoven,
P177p Zepperen),
bǭrǝ (Q072p Beverst
[(tegen een ladder of kruiwagen)]
, ...
Q083p Bilzen,
Q071p Diepenbeek,
Q003p Genk,
Q170p Grote-Spouwen,
P048p Halen,
Q094p Hees,
Q081a Heesveld-Eik,
Q174p Herderen,
P050p Herk-de-Stad,
Q077p Hoeselt,
Q089p Martenslinde,
Q169p Membruggen,
Q090p Mopertingen,
Q082p Munsterbilzen,
Q168a Rijkhoven,
Q076p Romershoven,
Q178p Val-Meer,
Q171p Vlijtingen,
Q155p Werm,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
bǭtǝ (Q242p Diets-Heur),
bǭǝdǝ (Q156p Borgloon, ...
P220p Mechelen-Bovelingen),
baardslaan:
bǫǝrtslō.n (L353p Eksel),
bǭǝrtslō.n (L314p Overpelt),
baardslagen:
bā.tslāgǝ (P056p Stokrooie),
baardslagen maken:
bārslāx mākǝ (Q002p Hasselt, ...
Q002b Kiewit),
bārslēx mākǝ (Q020p Sittard
[(met een stok of schudgaffel in plaats van met een vlegel)]
),
baarslaan:
baarslaan (L352p Hechtel),
bǭ.rsluǝn (P051p Lummen),
baarslagen:
barslǭgǝ (K317a Kerkhoven, ...
K314p Kwaadmechelen
[(tegen de ezel of de kruiwagen of tegen een ton)]
,
K278p Lommel
[(tegen de ladder)]
,
K315p Oostham),
bā.rslāgǝ (L417p As, ...
L359p Beek,
K358p Beringen,
L317p Bocholt
[(tegen de sporten van de ladder)]
,
Q011p Boorsem,
L360p Bree,
Q007p Eisden,
L419p Elen,
L363p Ellikom,
L356p Grote-Brogel
[(met de vlegel: vroeger ook tegen de ladder)]
,
L366p Gruitrode
[(tegen de ladder)]
,
L316p Kaulille
[(tegen de ladder)]
,
L315p Kleine-Brogel
[(met de vlegel)]
,
L422p Lanklaar,
Q006p Leut,
Q009p Maasmechelen,
L424p Meeswijk,
L364p Meeuwen,
L367p Neerglabbeek,
L368p Neeroeteren,
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek,
Q010p Opgrimbie,
L362p Opitter,
L415p Opoeteren,
Q012p Rekem,
L358p Reppel
[(tegen een ton of ezel)]
,
L361p Tongerlo,
Q008p Vucht,
L365p Wijshagen),
bārslāgǝ (L421p Dilsen, ...
Q002p Hasselt,
P045p Meldert,
L312p Neerpelt
[(met de vlegel)]
,
L355p Peer,
L420p Rotem,
L423p Stokkem
[(met de vlegel: bij de nog ongebonden schoof)]
,
L354p Wijchmaal),
bǭ.rslāgǝ (L413p Helchteren
[(tegen de ladder)]
, ...
K360p Heusden,
L414p Houthalen,
K357p Paal
[(tegen de ladder)]
,
K361p Zolder,
Q001p Zonhoven),
bǭrslāgǝ (L282p Achel
[(tegen de ladder)]
, ...
K316p Heppen
[(tegen ladder of ton)]
,
K359p Koersel
[(tegen de ladder)]
),
bǭrslǭgǝ (K318p Berverlo
[(tegen ladder of ton)]
),
bǭǝ.rslǭgǝ (L352p Hechtel),
bǭǝslāgǝ (P046p Linkhout, ...
K353p Tessenderlo,
P044p Zelem
[(tegen een ladder of ton)]
),
bokken:
bokǝ (L318p Stramproy),
builen:
bø̜̄lǝ (P176p Sint-Truiden),
bø̜i̯lǝ (Q164p Heks),
de koppen houwen:
dǝ kø̜p hǫu̯ǝ (L425p Grevenbicht / Papenhoven, ...
Q162p Tongeren),
dorsen op de leer:
dǫrsǝ op dǝ līǝr (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
K357p Paal,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
fletsen:
flɛtsǝ (L370p Kessenich, ...
L321p Neeritter
[(tegen een ladder)]
),
geselen:
gēsǝlǝ (Q117a Waubach
[(tegen een ladder)]
),
gęi̯sǝlǝ (L294p Neer),
halveren:
halveren (L295p Baarlo
[(tegen een ladder)]
),
juffrouwen maken:
juffrouwen maken (L427p Obbicht),
klapstro dorsen:
klapštru [dorsen] (L290p Panningen
[(tegen een ladder)]
),
licht dorsen:
lix ˲[dorsen] (Q193p Gronsveld),
lux˲ [dorsen] (Q022p Munstergeleen
[(tegen een ladder)]
, ...
Q020p Sittard
[(tegen een ladder)]
),
lichtjes dorsen:
lęxtǝkǝs [dorsen] (K358p Beringen),
niet hel slaan:
nēt hɛl slǭn (L269p Blerick),
niet uitslaan:
nēt ūtšlǭn (L331p Swalmen
[(door niet aan de vlegel te trekken)]
),
orten (ww.):
orten (ww.) (L320a Ell
[(tegen een ladder)]
),
orten dorsen:
(h)ōrtǝ [dorsen] (L324p Baexem, ...
L325p Horn),
ǫrtǝ [dorsen] (L268p Velden
[(tegen een ladder of een ton)]
),
over de leer slaan:
ǫu̯vǝr de lēr slǭn (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
over de top slaan:
ǫvǝr dǝn tǫp slǭn (L159a Middelaar
[(tegen de ladder)]
),
overrijzelen:
ø̄vǝrøzǝlǝ (L332p Maasniel),
overslaan:
ø̄vǝrslǭn (L426p Buchten, ...
L426z Holtum),
overslagen maken:
ø̄.vǝrslē̜x mā.kǝ (L426z Holtum, ...
L424p Meeswijk,
Q033p Oirsbeek,
L432p Susteren),
schaapjes dorsen:
sxɛ̄pkǝs [dorsen] (L271p Venlo
[(tegen een ladder)]
),
schoven maken:
šø̜i̯f mākǝ (L372p Maaseik),
slagdorsen:
slāx˲[dorsenj (L286p Hamont),
snuiten:
šnȳtsǝ (Q211p Bocholtz, ...
Q193p Gronsveld,
Q203p Gulpen,
Q111p Klimmen,
Q204a Mechelen,
Q098p Schimmert,
Q112z Ten Esschen,
Q101p Valkenburg,
Q117a Waubach),
šnȳtǝ (Q196a Banholt, ...
Q196p Mheer,
Q198b Oost-Maarland,
Q247a Sint-Pieters-Voeren),
šnētǝ (Q196a Banholt, ...
Q196p Mheer),
stilletjes dorsen:
stelǝkǝs [dorsen] (Q096d Smeermaas),
uitbaarden:
ø̜̄tbǭrǝ (P047p Loksbergen),
uithouwen:
ū.thǫu̯ǝ (Q087p Gellik, ...
L326p Grathem
[(tegen de ladder)]
),
uitslaan:
ø̜tsløn (K358p Beringen),
ǫu̯tslǫǝn (L355a Linde
[(tegen de muur)]
),
voordorsen:
vø̄r[dorsen] (Q098p Schimmert),
voorslaan:
vø̄.rs!ǭn (L371a Geistingen, ...
L370p Kessenich,
L371p Ophoven,
L374p Thorn),
vø̄rs!ǭ.n (L369p Kinrooi, ...
L319p Molenbeersel),
zacht kloppen:
zax klǫpǝ (Q095p Maastricht)
|
Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|