e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gulp van een broek <uitdr.> zijn voordeur staat open: Uitdr. zijn gulp staat open.  zen vuirduir stie oapen (Sint-Truiden), avapeur: [verwant met Fr. vapeur of brouwerij a Vapeur?]  avapeur (Thorn), barrire (fr.): brir (Velm), brīr (Romershoven, ... ), lett. barier, bareel. [WNT: barrière, barreel] Et. Fr. barierre, syn. gaor.  brier (Kortessem), boksengaar: boksəgōͅr (Diepenbeek), contre-sous patte (fr.): het deel met de knoopsgaten [sic contre+sous+pat(te)]  kontərsupa.t (Lanklaar), fluitje: fløtjə (Val-Meer, ... ), flətšə (Achel), gaar: gaor (Bilzen, ... ), gaoër (Zonhoven), gar (Hasselt), gār (Hasselt), gḁ̄r (Borgloon), goar (Sint-Truiden, ... ), gor (Millen), goər (Hoepertingen), gōr, -ə, -kə} (Eigenbilzen), gōͅar (Wintershoven), gōͅjər (Ketsingen, ... ), gōͅr (Ketsingen, ... ), gōͅər (Kermt), go͂a͂r (Genk), goͅr (Rosmeer), goͅər (Horpmaal, ... ), y(3)ojər (Hoeselt), Et. vgl. hgd. Gatter.  gôiër (Tongeren), met lengteteken op de a  gàr (Zolder), syn. brier.  gaor (Kortessem), Zie ook afb. p.166.  g r (Hasselt), gerei: grēͅj (Maaseik), greͅ.i (Opglabbeek), geul: (geul)  gøəl (Rotem), gleuf: gleuf (Tungelroy), gulp: gelep (Bocholt), geulp (Eijsden), gőllep (Wijk), gőlp (Bemelen, ... ), guellup (Eijsden), guelp (Gronsveld), gulep (Heugem), gullep (Margraten, ... ), gulp (Amstenrade, ... ), gulup (Mesch), gälp (Boekend), gäölp (Echt/Gebroek), gèlp (Genk), gèùlp (Meerssen), gö:lp (Meerlo, ... ), göllep (Maastricht, ... ), göllup (Mechelen, ... ), gölp (Baarlo, ... ), gølp (Lanaken), gøləp (Eisden, ... ), gøͅlp (Mechelen-aan-de-Maas), gøͅləp (Teuven), gùllep (Maastricht), gùlp (Schimmert), gûlp (Blerick), gəlp (Neerharen, ... ), gələp (Boorsem, ... ), julp (Bleijerheide, ... ), jölp (Bocholtz), uitspraak is ui zonder j  gullep (Horst), ö"langgerekt  göllep (Borgharen), jager: ja.gr (Velm), knoopjesgulp: knoͅpkəsgølp (Beringen), knopenstuk: knoͅupəstøͅk (Lanklaar), kot: kūt (Boekt/Heikant), pisgat: pesja.t (Halen), pisgoat (Sint-Truiden), piskot: piskoĕt (Neerpelt), piskoot (Eksel, ... ), piskoter (Neerpelt), piskotje: piskutje (Neerpelt), pispoort: pispo.rt (Zelem), pispoət (Horpmaal), plooitje: plòjkə (Bilzen), poort: (poort)  poͅut (Halen), preut: (preut) [sic]  prøjət (Opheers), prøyt (Borlo), WNT XII.2, Kol. 4086: preut, aarsopening: vrouwelijk schaamdeel, dus iets dat met een opening te maken heeft.  prøͅit (Niel-bij-St.-Truiden), rits: rets (Bree), retš (Lanklaar), roetsj: rőtsj (Klimmen, ... ), rutsch (Brunssum), rutsj (Hoensbroek), rŭtsch (Valkenburg), röts (Eind), rötsch (Hoensbroek, ... ), rötsj (Beek, ... ), [NB: *rótsj, glijbaan]. [Bet. ook blankvoorn; in WLD III, 4.2, p. 77, lm. blankvoorn, voorn getypeerd als ruts] WNT: ruts (II), zie rut (V). / Rut (V), tusschenw. Ter aanduiding van het geluid van een plotselinge en snelle, veelal min of meer rollende beweging. Verg. rrrt en de daar genoemde andere dergelijke tusschenwerpsels, als b.v. ruut, rutsch enz.  rötsj (Sittard), scheur: šør (Stokkem), schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), &lt;gew.&gt; kleermaker.]  sjriejersgaat (Meeuwen, ... ), sjriêrsgaat (Bree), schuurdeur: schuijerdeur (Lummen), schuurdeur (Zolder), sxy(3)̄rdø̄r (Beringen), sxy(r)dø̄r (Lommel), sXyrdøͅr (Hamont), sXø̄rdø̄r (Kaulille), sXø̄rdø̄rə (Kaulille), šerdīr, -ə, -kə (Neeroeteren), NB schur = schuur.  schurdeur (Beverlo), spottend  sxødøͅər (Kwaadmechelen), schuurpoort: sjeurpoërt (Eijsden), slip: slip (s-Gravenvoeren), sluiting: šluteŋ (Stokkem), sous patte (fr.): səpàt (Zolder), het deel met de knoopsgaten [sic]  supa.t (Lanklaar), spindeur: spindeur (Beverlo), spleet: sjpleet (Born), spleet (Tessenderlo), spleit (Herk-de-Stad), split: sjplit (Lutterade), spriet: WNT: spriet (I), 11) Gevorkt deel van het menschelijk of dierlijk lichaam of van een kleedingstuk, kruis van een broek; 12) Verbindingsstuk tusschen twee samenloopende buizen, broekspijp.  spri:t (Paal), varkensstalletje: Vulgair.  verkesjtelke (Einighausen) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] || broekklep, gulp || dit split [N 59 (1973)] || gaar: gulp, broeksluiting || gulp || gulp (voorsluiting broek) || gulp in een broek || gulp van een broek || gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] || gulp, voorsplit van broek || gulp: broeksluiting || gulp: opening, split || opening of split in broek || voor-opening der broek || voordeur [gulp] III-1-3