id | Trefwoord | Begrip: dialectopgave (plaats) | Toelichting |
---|---|---|---|
17967 | knoepen | (met) het hoofd stoten: erges tége knoepe (Nieuwenhagen), zich knoepe (Nieuwenhagen), bekeuren: knoepa (Tongeren), betrappen: knoepen (Hasselt), knappen: knoepen (Schinnen), knoeppe (Klimmen), knŏĕpə (Oirsbeek), schatten: WNT: knoepen, A) 2. Bij den hoop, ongeteld, koopen of verkoopen. knoepen (Heerlen), knoeppe (Kerkrade), knuppe (Wijlre) III-1-2, III-3-1, III-4-4 |