e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192a plaats=Siebengewald

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiefmoeder stiefmoeder: stiefmoeder (Siebengewald), stiefmoet: stiĕfmoet (Siebengewald) stiefmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefouders stiefouders: stiefèlders (Siebengewald), stiĕfèlders (Siebengewald) stiefouders [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefvader stiefvad: stiĕffaat (Siebengewald), stiefvader: stiefvāder (Siebengewald) stiefvader [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefzoon stiefzoon: stiefzón (Siebengewald) stiefzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
stille omgang stille omgang: stille umgeng (Siebengewald) De Stille Omgang naar Amsterdam. [N 96C (1989)] III-3-3
stoelen op het priesterkoor koorstoelen: koorstuul (Siebengewald) De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)] III-3-3
stof stof: stof (Siebengewald) stof [DC 23 (1953)] III-2-1
stofblik blik: blek (Siebengewald), stuffer en blek (Siebengewald) stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)] III-2-1
stokbeitel kloofbeitel: klø̜f˱bęjtǝl (Siebengewald) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11
stola stool (<lat.): stool (Siebengewald) De stola, de stool. [N 96B (1989)] III-3-3