28322 |
trekhaak |
trekijzer:
tre̜k˱īzǝr (L192a Siebengewald)
|
Soort van tang die wordt gebruikt bij het aanbrengen van de verhitte wielband rond de velg van een karwiel. De trekhaak bestaat doorgaans uit een metalen staaf van ongeveer 2 meter lengte waarvan één uiteinde plat is uitgesmeed en een weinig is omgebogen. Boven het gebogen uiteinde is een beweegbare haak aangebracht. Zie ook afb. 213. Bij het aanbrengen van de wielband wordt het gebogen uiteinde van de haak tegen de velg geplaatst, waarna de wielband met behulp van de haak rond het wiel getrokken wordt. [N 33, 277]
II-11
|
32816 |
trekhaak van de cultivator |
trekhaak:
trękhǭk (L192a Siebengewald)
|
Aan het zwenkwiel of de voorkar van de cultivator zit van voren een haak waaraan het trektuig van het paard gekoppeld wordt. [N 11A, 151a; monogr.]
I-2
|
23672 |
triduüm |
tridum (<lat.):
tridiun (L192a Siebengewald)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29936 |
troffel |
troffel:
trūvǝl (L192a Siebengewald)
|
Werktuig om specie op metselstenen aan te brengen en uit te strijken. De troffel wordt door de smid gebruikt om schouwplaten in de schouw vast te metselen. Zie ook Vuylsteke s.v. truweel en het lemma "troffel" in Wld ii.9, pag. 7-8. [N 33, 315]
II-11
|
22861 |
trommeltje |
trommel:
truməl (L192a Siebengewald)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
trouwbuukske (L192a Siebengewald)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (L192a Siebengewald)
|
Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
trouwpak:
trouwpak (L192a Siebengewald)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwring (L192a Siebengewald)
|
een trouwring [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
trui:
trui (L192a Siebengewald)
|
Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|