26403 |
velg |
velg:
(mv)
vęlegǝn (L192a Siebengewald)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
23547 |
velum |
velum (lat.):
velum (L192a Siebengewald)
|
Het velum [veeloem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30336 |
vensterblinden |
vensters:
vēnstǝrs (L192a Siebengewald)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|
30332 |
vensterluiken |
vensters:
vēnstǝrs (L192a Siebengewald)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19597 |
vergiet |
doorslag:
durslag (L192a Siebengewald)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
31283 |
verlengstuk |
verlengstuk:
vǝrlęŋstøk (L192a Siebengewald)
|
Een stuk ijzer dat aan een werkstuk wordt vastgezet om dit laatste bij het smeden gemakkelijker te kunnen hanteren. Doorgaans gebruikt men echter een smeedtang. [N 33, 309]
II-11
|
23374 |
verpachte banken |
verpachte plaatsen:
vərpāxsə pleͅtsə (L192a Siebengewald)
|
De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23249 |
verplichte feestdag |
verplichte zondag:
verplichte zondag (L192a Siebengewald)
|
Een geboden, verplichte feestdag [festerandach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23916 |
verschijning |
verschenen (volt.deelw.):
verschéne (L192a Siebengewald)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
versieren:
versiere (L192a Siebengewald)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|