21268 |
volk (mensen) |
mensen:
mīnsə (L192a Siebengewald)
|
volk [RND]
III-3-1
|
23585 |
volkszang |
samenzang:
samenzang (L192a Siebengewald)
|
Volkszang, samenzang van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23692 |
volle aflaat |
volle aflaat:
volle aflaot (L192a Siebengewald)
|
Een volle aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bir (L192a Siebengewald)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
vurbeeje (L192a Siebengewald)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
vörgebörchte (L192a Siebengewald)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29951 |
voorhamer |
achtponder:
āxtpǫndǝr (L192a Siebengewald),
tienponder:
tīnpǫndǝr (L192a Siebengewald),
twaalfponder:
twɛlfpǫndǝr (L192a Siebengewald),
voorhamer:
vø̜rhāmǝr (L192a Siebengewald)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|
31263 |
voorijzer |
voorijzer:
vø̜rīzǝr (L192a Siebengewald)
|
Hoefijzer voor de voorhoef van het paard. De vorm van het voorijzer is doorgaans ronder dan dat van het achterijzer. Zie ook afb. 223a. [N 33, 353; N 33, 354a; monogr.]
II-11
|
23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
voornemen:
vörnéme (L192a Siebengewald)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32668 |
voorploeg |
voorploeg:
vø̜r[ploeg] (L192a Siebengewald)
|
De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.]
I-1
|