33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshuis:
vē̜ ̞rǝkǝshys (L192a Siebengewald),
varkensstal:
vɛ̄ ̝rǝkǝs[stal] (L192a Siebengewald)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L192a Siebengewald)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L192a Siebengewald)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
23579 |
vaste misgezangen |
vaste gezangen:
vaaste gezange (L192a Siebengewald)
|
De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskeutels:
sxǫpskø̄tǝls (L192a Siebengewald),
schapenkeutels:
sxǭpǝkø̄tǝls (L192a Siebengewald),
stront:
strōnt (L192a Siebengewald),
varkensstront:
vē̜rkǝnsstrōnt (L192a Siebengewald)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
23938 |
vasten |
vasten:
vaaste (L192a Siebengewald)
|
Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
fastəloͅ.vənt (L192a Siebengewald),
vastelaovend (L192a Siebengewald)
|
De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || vastenavond [RND]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vaastendaag (L192a Siebengewald)
|
Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vaastepreek (L192a Siebengewald)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vastentijd:
vaastentied (L192a Siebengewald)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)]
III-3-3
|