e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P196p plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote knikker: glazen knikker glazen maai: (geen speciale benaming)  gloͅwəzə moͅəj (Veulen) Een dikke glazen knikker. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
gulden gulden: gələ (Veulen) een gulden [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
haag haag: hǫx (Veulen) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagwinde pispot: pespot (Veulen), pespǫt (Veulen), pispotje: -  pispot(-je/-teken) (Veulen) Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde || hagewinde [ZND 01 (1922)] I-5, III-4-3
haan haan: hǭǝn (Veulen) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haarenkelen zich aanstoten: ux ownstōtə (Veulen) zijn enkel stuk stoten bij het lopen [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
hak van een schoen vers: vaəs (Veulen) hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
ham, hesp hesp: achterste  heͅi̯ps (Veulen), schouder: voorste  sxoͅu̯ər (Veulen) hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
hand hand: ha.nt (Veulen) een hand [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
handlanger dien(d)er: dīndǝr (Veulen) Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld] II-9