25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
de lucht betrekt.
də løxt bətreͅkt (K358p Beringen),
dicht worden:
də loͅxt wərdek (K358p Beringen)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
ən won beͅn (K358p Beringen),
uitwassen:
ø:twasschen (K358p Beringen),
wassen:
wasschən (K358p Beringen)
|
een wonde betten [ZND B1 (1940sq)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
18378 |
beugeltas |
beugeltas:
beugeltès (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
bøgəl teͅs (K358p Beringen),
bøgəlteͅs (K358p Beringen)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
bø̄k (K358p Beringen),
beukenboom:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
bɛkəbuəm (K358p Beringen)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
plat:
plat (K358p Beringen),
rot:
roͅt (K358p Beringen)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trēǝ (K358p Beringen)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
betenhoek:
bii̯ǝtǝnhok (K358p Beringen),
hakselkot:
hɛksǝlkǫt (K358p Beringen)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25231 |
bewolking |
bewolking:
bəwoͅlkeŋ (K358p Beringen),
wolken:
wolken.
woͅlkə (K358p Beringen)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
bewolkte lucht (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
dikke lucht:
dikke (of overlupe) locht (K358p Beringen),
dikke locht (K358p Beringen),
overlopen lucht:
(dikke of) overlupe locht (K358p Beringen),
overlupe locht (K358p Beringen),
overtrokken hemel:
dənīməleͅsø̄vərtroͅkə YəzītYinstēͅrə (K358p Beringen),
overtrokken lucht:
də loxt eͅs ø̄vərtroͅkə, YəzītYinstēͅrə (K358p Beringen)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)] || Bewolkt. Hoe zegt men in uw dialect: de lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|
18011 |
bewusteloos |
van zijn sus:
van zēne sus (K358p Beringen),
van zijn zelve:
van zè zelve (K358p Beringen)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|