34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
jęi̯.nj (P120p Alken)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gās (P120p Alken)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gei̯ǝ.t (P120p Alken)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
teef:
teͅif (P120p Alken),
tooitje:
toͅikə (P120p Alken)
|
teef [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
kəten (P120p Alken)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (P120p Alken),
hęn (P120p Alken),
hɛn (P120p Alken)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18576 |
vrouwenondergoed |
vrouwluiondergoed:
vrolie-ondergòèd (P120p Alken)
|
Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20184 |
vruchtvlies |
vlies:
vlies (P120p Alken)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22342 |
vuistslag op de rug |
stomp:
stomp (P120p Alken)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
32616 |
vulopening |
bomkoot:
bomkű̄.t (P120p Alken)
|
De opening in de buik van de houten gierton, waardoor de opgeputte gier via een trechter in de ton werd gegoten. Van de onderstaande termen, die geen van alle specifiek zijn voor de vulopening van de oude gierton, zijn bomgat, spongat e.d. op één der openingen van houten tonnen in het algemeen van toepassing. [JG 1b add.; N 11A, 53b; monogr.]
I-1
|