31573 |
wielband |
karreep:
kē̜ǝrręjp (P120p Alken)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
koers (P120p Alken)
|
snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
wielewaal:
wieləwool (P120p Alken)
|
wielewaal [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
18152 |
wijdbeens lopen |
breed spoor:
breed spoor (P120p Alken)
|
Met de benen ver uiteen lopen (wijd uiteen, breed spoor, wijdbeens). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
20852 |
wijn |
wijn:
wééən (P120p Alken)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
17576 |
wilde hoofdharen |
varkenshaar:
varkenshaar (P120p Alken)
|
Wilde hoofdharen (struivelen, duivelshaar, varkenshaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hanenkullen:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hanekulle (P120p Alken),
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hondsraus (P120p Alken),
hoͅdsrâùs (P120p Alken)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
wilde sulker:
wiljǝ sø.lǝkǝr (P120p Alken)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
kejtjes (P120p Alken),
poesje:
poeëskes (P120p Alken)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
oogpimpel:
oogpimpels (P120p Alken),
wimper:
wimpers (P120p Alken)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|