34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (P048p Halen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluigoed:
vroͅligut (P048p Halen),
vrouwluikleren:
vrōliklijərə (P048p Halen),
vroͅlikliərə (P048p Halen)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
həm (P048p Halen),
vrouwluihemd:
vroͅlihym (P048p Halen)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
gui̯ǝ grǫnt (P048p Halen),
labeurgrond:
labørgront (P048p Halen),
rijpe grond:
rapǝ grǫnt (P048p Halen),
teeltgrond:
tiǝltgrǫnt (P048p Halen)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
17658 |
vuist |
vuist:
vø͂ͅst (P048p Halen)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
houilletang:
hēͅ.i̯ətaŋ (P048p Halen),
tang:
taŋ (P048p Halen),
vuurtang:
vyrtaŋ (P048p Halen)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wuə (P048p Halen)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17952 |
waden |
baden:
bōͅwə (P048p Halen)
|
waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
wōͅfəl (P048p Halen),
Syst. Frings
wōͅfəl (P048p Halen)
|
Wafel [N 16 (1962)] || wafel [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
34562 |
wagen |
wagel:
wā.gǝl (P048p Halen)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|