24896 |
weer naar het jaargetijde |
hondsdagen:
#NAME?
hondsdagen (P048p Halen),
sint-maartenzomer:
mooi najaar; = Sint Martinus.
sənt màtəzōmər (P048p Halen)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
heilicht:
hēͅ lixt (P048p Halen),
hēͅlext (P048p Halen),
ps. boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
heͅ-licht (P048p Halen),
weerlicht:
wierlicht (P048p Halen)
|
bliksem [ZND 01 (1922)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] || weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wīr (P048p Halen)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
sterk in de muil:
stɛrǝk en dǝ mø̜l (P048p Halen)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
21247 |
weg |
weg:
wɛx (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33698 |
weg over het erf |
baantje:
bai̯ŋkǝ (P048p Halen),
vaart:
vǭǝt (P048p Halen)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
33663 |
wei |
broek:
bruk (P048p Halen),
kaaswei:
kīi̯ǝzǝwē̜ (P048p Halen),
wei:
wē̜i̯ (P048p Halen),
wɛ (P048p Halen),
wɛ̄ (P048p Halen),
weiland:
wɛlant (P048p Halen)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
21528 |
welkom |
van den huize:
dīə ɛs hī vḁndən hø͂ͅzə (P048p Halen)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
32633 |
wentelploeg |
brabander:
brǭbandǝr (P048p Halen)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (P048p Halen)
|
Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|