e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P048p plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weer naar het jaargetijde hondsdagen: #NAME?  hondsdagen (Halen), sint-maartenzomer: mooi najaar; = Sint Martinus.  sənt màtəzōmər (Halen) weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
weerlichtx heilicht: hēͅ lixt (Halen), hēͅlext (Halen), ps. boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  heͅ-licht (Halen), weerlicht: wierlicht (Halen) bliksem [ZND 01 (1922)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] || weerlichten [ZND 21 (1936)] III-4-4
weersgesteldheid weer: wīr (Halen) (vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)] III-4-4
weerstand biedend sterk in de muil: stɛrǝk en dǝ mø̜l (Halen) Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e] I-9
weg weg: wɛx (Halen, ... ) weg [RND] III-3-1
weg over het erf baantje: bai̯ŋkǝ (Halen), vaart: vǭǝt (Halen) Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111] I-8
wei broek: bruk (Halen), kaaswei: kīi̯ǝzǝwē̜ (Halen), wei: wē̜i̯ (Halen), (Halen), wɛ̄ (Halen), weiland: wɛlant (Halen) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
welkom van den huize: dīə ɛs hī vḁndən hø͂ͅzə (Halen) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
wentelploeg brabander: brǭbandǝr (Halen) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
werk (zn.) werk: werk (Halen) Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] III-3-1