e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P048p plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaaivoren, diep ploegen akkeren: [akkeren] (Halen) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zacht winterweer zoete winter: zytə wentər (Halen) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zachtharige bezem huisborstel: hø͂ͅsbəstəl (Halen) bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1
zadeldak dak: dak (Halen), schuin dak: sxø̜n dak (Halen) Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9
zak in de onderrok moedertjestas: moederkesteͅs (Halen) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak op een schort tas: teͅs (Halen) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek tasneusdoek: teͅsnøsduk (Halen), zakdoek: za.gduk (Halen) zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld pree: pree (Halen, ... ), pree (<fr.): ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  pree (Halen), ps. omgespeld volgens Frings.  prē (Halen) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zaklamp pitslamp: Dit soort lamp is veel later ontstaan als de andere (eerste 4), die praktisch niet meer gebruikt worden. Ze doen nog dienst in de folklore. In de zaklampen betstaat er een oneindige verscheidenheid, gaande van de meest eenvoudige rechhoekige vorm, over buisvormige tot revolvrs toe.  petslamp (Halen) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
zand, zandgrond lochte grond: luxtǝ gront (Halen), zavel: zāvǝl (Halen) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8