e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
belofte niet houden zijn woord breken: zĭe waoët brééëkə (Nieuwenhagen) een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: Beloake Poasje (Nieuwenhagen), gebroken pasen: gebraoëkə Pōāësjə (Nieuwenhagen) De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
beloven beloven: belāōëve (Nieuwenhagen, ... ), beloave (Nieuwenhagen, ... ), verspreken: versjprééëke (Nieuwenhagen, ... ) beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)] III-3-1
bemesten mesten: mē̜stǝ (Nieuwenhagen) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): benau(w)t (Nieuwenhagen), broeierig (weer): brujjerig (Nieuwenhagen), vuil (weer): vōēl (Nieuwenhagen), warm, zwoel en vochtig weer: werm schwuul en vuchtig weer (Nieuwenhagen), zoele lucht: zealoch (Nieuwenhagen), zwoel (weer): sjwūūl (Nieuwenhagen) drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] III-4-4
benen (spotnamen) poten: hij is flink van poete en oere (Nieuwenhagen), púút (Nieuwenhagen), stelten: sjtelte (Nieuwenhagen), stempels: mit urntliche stempele (Nieuwenhagen), e hat ee paar urntliche stempele onger et lief  stempele (Nieuwenhagen), stokken: stekke (Nieuwenhagen) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)] III-1-1
bengelen bengelen: bèngələ (Nieuwenhagen), slingeren: sjlīngərə (Nieuwenhagen) Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)] III-1-2
benieuwen benieuwen: bənöjjə (Nieuwenhagen) zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)] III-1-4
benzinesoldeerbout benzinesoldeerbout: bɛnzīnsǫldērbōt (Nieuwenhagen) Soldeerbout die wordt verwarmd door middel van een in de bout ingebouwde benzinebrander. Zie ook afb. 185. Volgens de invuller uit Q 121 werd de benzineloodbout speciaal gebruikt voor buiten- en dakwerk en voor goten. De bout kon niet uitwaaien omdat de brandstof door middel van een pomp onder druk werd gebracht. [N 33, 195b; N 64, 16b] II-11
bepaalde hoeveelheid klats: klátsj (Nieuwenhagen), kwak: kwàk (Nieuwenhagen), stoot: sjtōēët (Nieuwenhagen) een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)] III-4-4