e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q071p plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedienen bedienen: bedienen (Diepenbeek), bədēnən (Diepenbeek), bədīnən (Diepenbeek), gerieven: geriven (Diepenbeek), helpen: helpən (Diepenbeek) Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)] III-3-1, III-3-3
bedorven ei rot ei: rǫt ē̜i̯ (Diepenbeek) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedriegen bedriegen: ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a  bedriegen (Diepenbeek), bedrigen (Diepenbeek), bədrigən (Diepenbeek) bedriegen [ZND 01 (1922)] III-1-4
bedrieger sjachelaar: sjacheleër (Diepenbeek), sjachereër (Diepenbeek) bedrieger III-1-4
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis stallen: stɛl (Diepenbeek) Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.] I-6
bedroefd droef: ook materiaal znd 23,33  drijf (Diepenbeek), druuf (Diepenbeek) droef [ZND 01 (1922)] III-1-4
bedsprei bedsprei: be̝ͅtspre̞i̯ (Diepenbeek), sprei: spreͅi̯ (Diepenbeek) bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] III-2-1
beeld beeld: beeld (Diepenbeek), Kommuniebieldsje, dudsbieldsje (bidprentje, doodsprentje) - in deze betekenis steeds verkleinwoord.  béild (Diepenbeek) Beeld. [Willems (1885)] III-3-2
beeldhouwer beeldhouwer: Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  beeldhouwer (Diepenbeek) iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)] III-3-2
beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts steekbeitel: stēk˱bētǝl (Diepenbeek) In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f] II-12