| 24267 |
voeren |
voederen:
voorö (L378p Stevensweert)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 33385 |
voergang in de paardestal |
voergang:
vōrgaŋk (L378p Stevensweert),
voerij:
vrii̯ (L378p Stevensweert),
vuri (L378p Stevensweert)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
| 33354 |
voergang in een dubbele stal |
ingang:
engaŋk (L378p Stevensweert)
|
In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b]
I-6
|
| 28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vōreŋ (L378p Stevensweert)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
| 17777 |
voet |
voet:
veut (L378p Stevensweert),
voot (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert)
|
voet [SGV (1914)] || Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17799 |
voet (alternatieve benamingen) |
been:
bein (L378p Stevensweert),
poot:
poejt (L378p Stevensweert),
puèut (L378p Stevensweert)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 22627 |
voetballen |
voetballen:
voetballe (L378p Stevensweert)
|
Lievelingsspel 2. [SND (2006)]
III-3-2
|
| 33732 |
voetgangershek |
veken:
vē̜kǝ (L378p Stevensweert)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
| 18089 |
voetjicht |
gicht in de voet:
gich in dö veut (L378p Stevensweert)
|
Voetjicht: soort jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middenvoetsbeentje en grote teen, podagra (voetje, pootje, kozijntje, voetjicht). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17778 |
voetzool |
zool:
zoal (L378p Stevensweert),
zōl (L378p Stevensweert)
|
zool [DC 01 (1931)]
III-1-1
|