e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood prikken: prekǝ (Bilzen) Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.] II-1
aaneenschroeven aaneenschroeven: ǫnēnšrūvǝ (Bilzen) Twee stukken hout aan elkaar schroeven. [N 53, 153b] II-12
aangebrande stenen kromme brikken: krum brekǝ (Bilzen  [(stenen die hard gebakken zijn aan de kant waar het vuur langsging)]  ) Vormelingen die tijdens het bakproces verbranden door directe aanraking met stookkolen. Zie voor het woordtype kraaien ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄. Het werd in Q 121 gebruikt voor ø̄̄te hard gebakken stenenø̄̄.' [N 98, 168; N 30, 52c; monogr.] II-8
aangeladen, toegemalen toegejaagd: tǫwgǝjǫxt (Bilzen), toegemalen: towgǝmǭǝlǝ (Bilzen) Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147] II-3
aangesneden beleg aangesneden bezetsel: ǭngǝsniǝ bǝzętsǝl (Bilzen) Aangeknipt belegsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelegɛ.' [N 59, 114b] II-7
aanhitsen hissen: ook: kaud maoke; koejoniëre; ploëge; opjaoge  heese (Bilzen), koeioneren: ook: kaud maoke; opjaoge; ploëge; (vero.) heese  koejoniëre (Bilzen), kwaad maken: ook: opjaoge; koejoniëre; ploëge; (vero.) heese  kaud maoke (Bilzen), opjagen: ook: kaud maoke; koejoniëre; ploëge; (vero.) heese  opjaoge (Bilzen), plagen: ook: kaud maoke; koejoniëre; opjaoge; (vero.) heese  ploëge (Bilzen) Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)] III-2-1
aanladen plekken: plɛkǝ (Bilzen) Het toegeplakt raken van het scherpsel van de molenstenen als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaangeladen, toegemalenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Coe 147; Grof 173] II-3
aanlopen aanlopen: aonloope (Bilzen) Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)] III-3-2
aanmeten (de) maat pakken: dǝ muǝt pakǝ (Bilzen) Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a] II-7
aannemer aannemer: ǭnniǝmǝr (Bilzen) Persoon die tegen een bepaalde aanneemsom de werkzaamheden die voor de uitvoering van een bouwwerk vereist zijn, op zich neemt. [N 30, 3d; monogr.] II-9