e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achtervuur achtervuur: ātǝrvī̄r (Bilzen) Het gedeelte van de gebakken laag steen in een ring- of zigzagoven waar de steen nog nagloeit nadat het vuur er voorbij is gegaan. In Q 111 werd deze fase van het bakproces nakoelen (nǭkø̄̄l\) genoemd. [N 98, 142] II-8
achterwand achterste hoofdbred: ātǝrstǝ ēt˱brē̜.t (Bilzen), hoofdbred: h˙ēbrē.t (Bilzen), ēt˱brē̜.t (Bilzen) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk gaatje: gaetsje (Bilzen), polder: Verouderd.  polder (Bilzen) [N 10c (1995)] III-1-1
acryl acryl: akrel (Bilzen) Kunststofvezelstof op wol lijkend. [N 59, 201] II-7
adder adder: adder (Bilzen) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] III-4-2
adem adem: ojəm (Bilzen), ooiem (Bilzen) adem [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-1-1
ademen ademen: ich kos nie oieme (Bilzen), ich koͅs ni oimə (Bilzen), kos nie oimen (Bilzen), ojemən (Bilzen), ooiëme (Bilzen) ademen [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ader ader: bloedoër (Bilzen), de oâre van ze verheit (Bilzen), də ōͅdərs van zə gəzich (Bilzen), n ôâr ôâpe snaaien (Bilzen), ən ōͅdər oepəsnāiən (Bilzen) ader [ZND 01 (1922)] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1
afbijten afbijten: ǭf˱bęjtǝ (Bilzen) Oude verflagen met behulp van een afbijtmiddel verwijderen. Zie ook het lemma ɛafbijtenɛ in wld II.9, pag. 209.' [N 56, 55] II-12
afdak afdak: af˂dāk (Bilzen, ... ), ōͅf˂dōͅək (Bilzen, ... ), dekschuil: dękšǫwǝl (Bilzen), schuil: šau̯l (Bilzen, ... ) afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] || Het afdak rondom het ovengebouw ter bescherming van de arbeiders. Zie ook afb. 25. [N 98, 149] II-8, III-2-1