e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afdeklat sluitlatje: šlǫwtlɛtšǝ, šlǫwtlatšǝ (Bilzen) Latje dat als afdekking op de trapboom tegen de muur wordt gespijkerd. [N 55, 102] II-9
afdingen afdingen: ofdiŋə (Bilzen) afdingen [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
afdragen (brikken) afdragen: ǭf˱drǭgǝ (Bilzen  [(van de pers naar de droogplaats)]  ) De gevulde vormen naar de droogplaats brengen. [monogr.; N 98, 94 add.; N 98, 101 add.] II-8
afdrager afdrager: ǭf˱drē̜gǝr (Bilzen), afraper: ǭfrǭpǝr (Bilzen) Arbeider die de vormbakken met daarin de vormelingen van de vormtafel naar de droogplaats brengt. Zie ook het lemma ɛneerslagerɛ. In Q 111 werd het werk van de afdragers meestal door vrouwen gedaan.' [N 98, 97; monogr.] II-8
afdunnen uitpluizen: ǫwtplǫwzǝ (Bilzen), uitrafelen: ǫwtrāfǝlǝ (Bilzen) Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a] II-7
afgeroomde melk afgelaten melk: ǭ.fxǝlotǝ mę.lǝk (Bilzen), aflaat: ǭflut (Bilzen), fluitjesmelk: flętšǝsmęlk (Bilzen), kleine melk: klēn mɛlk (Bilzen) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afgezaagd kantstuk afval: ǭf˲val (Bilzen), lat: lat (Bilzen) Het in de lengterichting afgezaagde, aan één zijde nog met schors bedekte zijdeel van een plank. Zie ook de lemmata ɛschaaldeelɛ en ɛwankantɛ.' [N 53, 29c; monogr.] II-12
afglanzen afblinken: ǭfblęŋkǝ (Bilzen), de blink vortdoen: dǝ bleŋk vurttūn (Bilzen), dǝ blęŋk vurttūn (Bilzen) Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a] II-7
afhangen (de deur) afhangen: ǭfhaŋǝ (Bilzen) Deuren van scharnieren voorzien en ze vervolgens draaibaar in het kozijn bevestigen. [N 55, 35] II-9
afhangend gezwel knobbel: knoebbel (Bilzen), kwabbel: kwabbel (Bilzen) Een afhangend gezwel (kwabbel, knoebel, knoep, lel) [N 107 (2001)] III-1-2