e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wormstekig de worm in: de weurem in (Meerssen), wormstekig: wurremsjteketig (Meerssen) wormstekig ve appel [DC 23 (1953)] III-2-3
worstelen worstelen: worsjtele (Meerssen) worstelen [SGV (1914)] III-3-2
wort bier: bēr (Meerssen) De hoofdwort of nawort die in de hopketel met hop enlof bierkruiden gekookt is. Volgens de invuller uit P 180 is deze vloeistof reeds bier dat nog moet gisten. Ook het woordtype "bier" (L 290, L 387, Q 99) duidt hierop. [N 35, 50; monogr.] II-2
wortel wortel: wǫrtǝl (Meerssen) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wortel (Meerssen) wortel [SGV (1914)] III-4-3
wortketel bierketel: bērkētǝl (Meerssen) De ketel waarin men het aftreksel van mout en water kookt met hop. Volgens de correspondent uit Q 99 was de ketel vervaardigd uit rood koper. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''koken''. [N 35, 30; monogr.] II-2
wrat wrattel: vrattel (Meerssen) wrat [SGV (1914)] III-1-2
wreef hak: RK -> hiel.  hak (Meerssen), wreef: vrif (Meerssen), wregel: vreigel (Meerssen) wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
wroeten wroetelen: vreutele (Meerssen), vrø̄tǝlǝ (Meerssen) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] I-12, III-1-2
zaad, zaaigoed zaad: zǭt (Meerssen  [(m)]  ) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4