e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4069
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloeien bloeien: blø̄nǝ (Mechelen) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: blom (Mechelen, ... ), bloom (Mechelen, ... ), blōm (Mechelen), Syst. WBD  blóm (Mechelen) bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)] II-1, II-3, III-2-3
bloem (alg.) bloem: bloom (Mechelen) bloem [SGV (1914)] III-4-3
bloemkool bloemkool: blomkuul (Mechelen, ... ), blómküül (Mechelen) bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
blok, klos om het touw aan te spannen katrol: katrǫl (Mechelen) Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.] I-3
blokschaaf blokschaaf: blǫkšāf (Mechelen) In het algemeen een korte schaaf, met of zonder keerbeitel, die bestaat uit een rechthoekig schaafblok met een rechte zool. Zie ook afb. 32. Houtbewerkers gebruiken twee soorten blokschaven: de ruwe blokschaaf en de fijne blokschaaf. Zie ook deze twee lemmata. [N 53, 54; N G, 35a; monogr.] II-12
blokschaaf met hoorn hobel: hūbǝl (Mechelen) Houten blokschaaf, waarbij vooraan op het schaafblok een hoorn bevestigd is. Zie ook afb. 33. [N 53, 58; monogr.] II-12
blutsen blutsen: blutsjen (Mechelen) blutsen [SGV (1914)] III-1-2
bochel pokkel: poekel (Mechelen, ... ), pøkel (Mechelen, ... ), B.v. wer unne poekel hat, maag neet met gaon; wer er twie hat, kan de trom slaon (de neeve gaon).  pōēkel (Mechelen) bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)] III-1-2
bochtscharnier fitsscharnier: fetššarnēr (Mechelen) Scharnier waarvan de bladen van een rechthoekige bocht zijn voorzien. Bochtscharnieren worden gebruikt wanneer een raam, deur, luik etc. om de kantelaaf van een muur moet draaien of wanneer het scharnier op de binnenzijde van de deur moet worden aangebracht. Zie ook afb. 62. [N 54, 84] II-9