e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4069
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenkoolstamppot kool ondereen: kujelonderee (Mechelen), Syst. WBD  kūū:l oonderein (Mechelen) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai vladem: vlaam (Mechelen, ... ), Syst. WBD  vlaam (Mechelen) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalber: sjwelber (Mechelen, ... ) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] III-4-1
boerin boerin: buren (Mechelen), diej boerin (Mechelen), dis boerin (Mechelen) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)] I-6, III-3-1
boertje, kleine boer kleine boer: kleŋǝn būr (Mechelen) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boezeroen boezem: boewzem (Mechelen), werkhemd: wèrrekhemd (Mechelen) boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bok van het rijtuig zitbred: zet˱bręt (Mechelen) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhood (Mechelen), bòlhōōd (Mechelen) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen stijve hoed: sjtīēve hōōd (Mechelen) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolle ring aan de buitenzijde van de naaf bol: bǫl (Mechelen) De bolvormige ring aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 2] II-12