18006 |
duizelig |
dol:
dan worde dol (L191p Afferden),
dol (L191p Afferden),
duizelig:
duuzelig (L191p Afferden, ...
L191p Afferden),
duzelig (L191p Afferden),
zwijmelig:
zwiemelig (L191p Afferden)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
durven:
dörve (L191p Afferden)
|
durven [SGV (1914)]
III-1-4
|
17895 |
duwen |
duwen:
dŏŏwe (L191p Afferden)
|
duwen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
dwarsdrijven:
dwarsdrieve (L191p Afferden)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
dwarsdriever (L191p Afferden)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)]
III-1-4
|
20394 |
echtgenoot |
baas:
de beschaafde vrouw zegt "meenen baas"; zie ook "kerel
baas (L191p Afferden),
kerel:
de lompe vrouw zegt "meiene kel"; zie ook "baas
kel (L191p Afferden),
man:
e man (L191p Afferden)
|
(man.) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)] || [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
baas:
man zegt spottend"mienen baas"; zie ook "wijf
baas (L191p Afferden),
wijf:
de hei-mensen zeggen "mien wief"; zie ook "baas
wief (L191p Afferden)
|
(vrouw;) bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21313 |
eed |
eed:
ieëd (L191p Afferden)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
aêkhunneke (L191p Afferden),
êkhönneke (L191p Afferden)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweelt (L191p Afferden),
zwieël (L191p Afferden)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|